Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
2 Kronieken
Hoofdstuk 34

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 JosiaJosia = JAH steunt was een zoon van acht jaren toen hij koning werd en hij regeerde één en dertig jaren in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter. 6 En JAHWEH zei tot mij in de dagen van Josia, de koning: Zie jij wat het afvallige Israël doet? Zij gaat op elke verheven berg en onder elke bloeiende boom en bedrijft daar ontucht. (SW) [Jer. 3:6]
2 En hij deed het rechte in de ogen van JAHWEH en hij ging in de wegen van DavidDavid = lieveling, zijn vader, en hij trok zich niet terug, rechts en links.
3 En in het achtste jaar van zijn regeren, hij was nog een knaap, begon hij ernstig te zoeken naar de Elohim van DavidDavid = lieveling, zijn vader, en in het twaalfde jaar begon hij met het reinigen van JudaJuda = lof en JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter van de hoge plaatsen en de Asjerapalen en de beeldsnijwerken en de gegoten beelden.
4 En zij braken voor zijn aangezicht de altaren van de Baäls af, en de wierookstandaarden, die boven deze zijn, hakte hij om. En de Asjerapalen en de beeldsnijwerken en de gegoten beelden verbrak hij en hij verpulverde ze en hij sprenkelde ze op de oppervlakte van de graven van hen die aan hen offerden. En hij keerde terug en hij bouwde de hoge plaatsen die Hezekiah, zijn vader, afbrak. En hij richtte altaren op voor de Baäls en hij maakte Astartepalen van blijdschap en hij boog zich voor heel de menigte van de hemelen en hij diende hen. (SW)[2Kron. 33:3]
5 En de botten van priesters verbrandde hij op hun altaren en hij reinigde JudaJuda = lof en JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter, En hij roept tot het altaar door een woord van JAHWEH, en hij zegt: Altaar! Altaar! Zo zegt JAHWEH. Zie!, een zoon is geboren aan het huis van David, Josia is zijn naam, en hij offert op jou priesters van de hoge plaatsen die wierook doen roken op jou, en zij zullen op jou beenderen van een mens verbranden. (SW) [1Kon. 13:2]
6 en in de steden van ManasseManasse = die doet vergeten en EfraïmEfraïm = dubbel vruchtbaar en SimeonSimeon = gehoord (heeft Jah), tot aan NaftaliNaftali = ik heb gestreden, in hun woeste plaatsen, rondom.
7 En hij brak de altaren af en de Asjerapalen, en de beeldsnijwerken sloeg hij kapot om ze te verpulveren. En alle wierookstandaarden hakte hij in stukken in heel het land van IsraëlIstrael = strijder van God. En hij keerde terug naar JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
8 En in het achttiende jaar van zijn regeren, na het reinigen van het land en het huis, zond hij SafanSafan = klipdas, zoon van AsaljahuAsaljahu = JAH zet apart, en MaäsejaMaäseja = werk van Jah, overste van de stad, en JoachJoach =JAH is broeder, zoon van JoachazJoachaz = JAH behoudt, de verslaglegger, om het huis van JAHWEH, zijn Elohim, te repareren.
9 En zij kwamen bij ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah, de hogepriester, en ze gaven het zilver dat in het huis van Elohim werd gebracht, dat de Levieten verzamelden, de bewakers van de drempel, uit de hand van ManasseManasse = die doet vergeten en EfraïmEfraïm = dubbel vruchtbaar en van heel het overblijfsel van IsraëlIsraël = strijder van God en van heel JudaJuda = lof en BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind en van de inwoners van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter,
10 en zij gaven het in de hand van die het werk doen, de supervisors in het huis van JAHWEH, en zij gaven het aan wie het werk doen, die het doen in het huis van JAHWEH, om de leemte te vullen en om het huis te repareren.
11 En zij gaven het aan de vakmannen en aan de bouwers om gehouwen stenen en hout te kopen voor de klemmen en voor het leggen van de dakspanten van de huizen die de koningen van JudaJuda = lof ruïneerden.
12 En de mannen deden het werk in betrouwbaarheid en boven hen stonden supervisors - JachatJachat = Hij zal grijpen en ObadjaObadja = dienaar van Jah, de Levieten van de zonen van MerariMerari = bitter, en ZecharjaZecharja = JAH gedenkt en MesullamMesullam = vertrouweling (van God) van de zonen van de Kehatieten - om te overzien (en alle Levieten, elke bedreven zijnde in de instrumenten van het lied),
13 en over de lastdragers en toezichthouders over elk die het werk doet, dienst na dienst. En van de Levieten waren er schrijvers en voormannen en poortwachters.
14 En bij hun uitbrengen van het zilver dat in het huis van JAHWEH gebracht werd, vond ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah, de priester, een boekrol van de wet van JAHWEH, door de hand van MozesMozes = doen vergeten, getrokken, uit het water halen.
15 En ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah antwoordde en hij zei tot SafanSafan = klipdas, de schrijver: "Ik vond de boekrol van de wet in het huis van JAHWEH!" En ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah gaf de boekrol aan SafanSafan = klipdas.
16 En SafanSafan = klipdas bracht de boekrol naar de koning en verder bracht hij bericht aan de koning, zeggend: "Alles wat in de hand van uw dienaren werd gegeven doen zij."
17 En zij stortten het zilver uit dat werd gevonden in het huis van JAHWEH en zij gaven het in de hand van de supervisors en in de hand van die het werk deden.
18 En SafanSafan = klipdas, de schrijver, vertelde aan de koning, zeggend: "ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah, de priester, gaf mij een boekrol." En SafanSafan = klipdas las er in voor het aangezicht van de koning.
19 En het gebeurde als de koning de woorden van de wet hoorde, dat hij zijn kleren scheurde.
20 En de koning gaf ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah instructie en AchikamAchikam = mijn broeders staat (tot hulp) op, zoon van SafanSafan = klipdas, en AbdonAbdon = slaafje (van Jah), zoon van MichaMicha = wie is als (Jah)?, en SafanSafan = klipdas, de schrijver, en AsajaAsaja = JAH heeft geschapen, dienaar van de koning, zeggend:
21 "Gaat, raadpleegt JAHWEH aangaande mij en aangaande het overblijfsel in IsraëlIstrael = strijder van God en in JudaJuda = lof over de woorden van de boekrol die werd gevonden, want groot was de woede van JAHWEH die over ons werd uitgestort, omdat onze vaders het woord van JAHWEH niet in acht namen, doende naar al wat is geschreven in deze boekrol."
22 En ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah en die van de koning waren gingen naar ChuldaChulda = wezel, de profetes, vrouw van SallumSallum = vergelding, zoon van TokhatTokhat = hoop, zoon van ChasraChasra = te kort, de bewaker van de kledingstukken. En zij woonde in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter, in het tweede wijk, en zij spraken tot haar hierover.
23 En zij zei tot hen: "Zo zegt JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God! Zegt tot de man die jullie tot mij zond:
24 Zo zegt JAHWEH! Aanschouw!, Ik breng kwaad over deze plaats en over haar inwoners, alle verwensingen die geschreven staan in de boekrol die zij lazen voor het aangezicht van de koning van JudaJuda = lof,
25 aangezien zij Mij verlaten hebben en zij wierook doen roken voor andere elohims, ten einde mij te tergen door alle daden van hun handen. En Mijn woede zal uitgestort worden in deze plaats en ze zal niet uitdoven.
26 En tot de koning van JudaJuda = lof, die jullie zond om JAHWEH te raadplegen, zo zullen jullie tot hem zeggen: Zo zegt JAHWEH, Elohim van IsraëlIsrael = strijder van God! De woorden die u hoorde,
27 omdat uw hart teer was en u onderdanig bent voor het aangezicht van JAHWEH toen u naar Zijn woorden over deze plaats hoorde en over haar bewoners, en u onderdanig bent voor Mijn aangezicht en u uw kleding scheurde en u huilde voor Mijn aangezicht. En ook heb Ik u gehoord, zegt JAHWEH met nadruk,
28 aanschouw!, Ik zal u verzamelen bij uw vaders en uw wordt in vrede verzameld bij uw graf. En uw ogen zullen niet al het kwaad zien dat Ik breng over deze plaats en over zijn bewoners." En zij brachten het woord terug naar de koning.
29 En de koning zond en hij verzamelde alle oudsten van JudaJuda = lof en JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
30 En de koning ging op naar het huis van JAHWEH, met alle mannen van JudaJuda = lof en de inwoners van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en de priesters en de Levieten en heel het volk, van groot tot klein, en hij las in hun oren alle woorden van de boekrol van het verbond, die gevonden werd in het huis van JAHWEH.
31 En de koning stond op zijn standplaats en hij sneed het verbond voor het aangezicht van JAHWEH, om achter JAHWEH te gaan en om Zijn instructies in acht te nemen en Zijn getuigenissen en Zijn statuten, met heel hun hart en met heel hun ziel, de woorden doende van het verbond die geschreven zijn in deze boekrol.
32 En hij deed elk die gevonden werd in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind staan, en de inwoners van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter deden naar het verbond van Elohim, de Elohim van hun vaders.
33 En JosiaJosia = JAH steunt nam al de afschuwelijkheden weg uit al de landen die behoorden bij de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God en hij deed elk die in IsraëlIstrael = strijder van God gevonden werd de dienst van JAHWEH, hun Elohim, dienen. Al zijn dagen trokken zij zich niet terug van achter JAHWEH, Elohim van hun vaders.

Terug naar de indexpagina
Naar 2 Kronieken 35
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.