Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 12

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 U bent rechtvaardig, JAHWEH, wanneer ik met U een rechtszaak voer. Toch spreek ik over oordelen met U. Om welke reden is de weg van de slechten voorspoedig? Zij zijn gerust, allen die verraderlijken van verraad zijn.
2 U plantte hen. Ook schieten zij wortel. Zij gaan vooruit. Ook maken zij vrucht. U bent nabij in hun mond, maar ver vanaf hun nieren.
3 En U, JAHWEH, U kent mij. U ziet mij en U heeft mijn hart bij U getest. Ruk hen weg als een kudde kleinvee naar de slacht, en heilig hen tot de dag van doding.
4 Tot wanneer zal het land treuren en zal het kruid van elk veld opdrogen? Vanwege het kwaad van haar inwoners? De beesten en wat vliegt worden weggeveegd, want zij zeggen: Hij zal ons hierna niet zien.
5 Want jij rende met mannen te voet en zij vermoeiden jou. En hoe zal jij concurreren met de paarden? En op een land van vrede vertrouw jij. En hoe zal jij doen bij het aanzwellen van de JordaanJordaan = de afdalende?
6 Want zelfs jouw broeders en het huis van jouw vader, zelfs zij zijn verraderlijk tegen jou. Zelfs zij roepen kruiperig achter jou. Het moet niet zo zijn dat jij op hen vertrouwt wanneer zij goede dingen tot jouw spreken.
7 Ik verliet Mijn huis, ik liet Mijn lotbezit in de steek, ik gaf de geliefde van Mijn ziel in de handpalm van haar vijanden.
8 Mijn lotdeel werd voor Mij als een leeuw in het woud. Zij gaf haar stem tegen Mij. Vanwege dit haat Ik haar.
9 Doet de gestreepte roofvogel tegen Mij een aanval op Mijn lotbezit? Is de roofvogel rondom haar? Gaat, verzamelt elk dier van het veld. Arriveert om voedsel!
10 Vele herders hebben Mijn wijngaard geruïneerd, zij vertrapten Mijn toebedeling. Zij gaven de toebedeling van Mijn begeerte aan de wildernis van troosteloosheid.
11 Men plaatste haar tot troosteloosheid. Troosteloosheid treurt over Mij. Heel het land is troosteloos geworden, want er niemand die het op zijn hart plaatst.
12 Op alle bergkammen in de wildernis kwamen verwoesters, want het zwaard van JAHWEH is verslindend; van het einde van het land tot aan het einde van het land is er geen vrede voor alle vlees.
13 Zij zaaiden tarwe en oogstten doornen. Zij pijnigden zich af, maar hebben geen baat. En staat beschaamd voor jullie inkomsten, vanwege de hitte van de boosheid van JAHWEH.
14 Zo zegt JAHWEH: Over al Mijn buren, de kwade, die het lotbezit aanraken dat Ik Mijn volk IsraëlIsraël = strijder van God als lotbezit gaf, aanschouw! Ik pluk hen uit vanaf hun grond en het huis van JudaJuda = lof zal Ik vanaf hun midden uitplukken.
15 En het zal zijn na Mijn uitplukken van hen, dat Ik terug zal keren en Ik mededogen met hen zal hebben en Ik hen die terugkeren, een ieder naar zijn lotbezit en een ieder naar zijn land.
16 En het zal zijn indien zij de wegen van Mijn volk leren, ja leren, te zweren in Mijn Naam: Zo waar JAHWEH leeft, zoals zij Mijn volk onderwezen te zweren bij de BaälBaäl = heer - de anti-god, dat zij gebouwd zullen worden in het midden van Mijn volk.
17 Maar indien zij niet luisteren, dan pluk Ik die natie uit, uitplukkend en vernietigend, zegt JAHWEH met nadruk.

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 13
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.