Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 38

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En SefatjaSefatja = geoordeeld heeft JAH, zoon van MattanMattan = geschenk, en GedaljaGedalja = groot is JAH, zoon van PaschurPaschur = gerust, en JuchalJuchal = JAH is machtig, zoon van SelemjaSelemja = vrede is JAH, en PaschurPaschur = gerust, zoon van MalkiaMalkia = mijn koning is JAH, hoorden de woorden die JeremiaJeremia = verhogen doet JAH sprak tot heel het volk, zeggend:
2 Zo zegt JAHWEH: Die in deze stad blijft zal sterven door het zwaard, door de hongersnood en door de pest, maar die uitgaat naar de Chaldeeën zal leven en zijn ziel wordt voor hem tot buit en hij leeft.
3 Zo zegt JAHWEH: Deze stad zal gegeven, ja gegeven worden in de hand van de strijdmacht van de koning van BabelBabel = wirwar en hij verovert haar.
4 En de oversten zeiden tot de koning: Alstublieft, deze man zal ter dood gebracht worden omdat hij de handen van de mannen van de oorlog slap heeft gemaakt, die overgebleven zijn in deze stad, en de handen van heel het volk, door als deze woorden tot hen te spreken, want deze man zoekt niet ernstig naar het welzijn van dit volk, maar veeleer naar het kwade.
5 En koning SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH zei: Aanschouw, hij is in jullie hand, want de koning kan in de zaak niet over jullie zijn.
6 En zij namen JeremiaJeremia = verhogen doet JAH en zij gooiden hem in het waterreservoir van MalkiaMalkia = mijn koning is JAH, zoon van de koning, dat in de hof van de gevangenis is, en zij zonden JeremiaJeremia = verhogen doet JAH neer aan touwlijnen. En in het waterreservoir was geen water, behalve alleen modder. En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH zonk in de modder. 36 Doch anderen kregen* een beproeving van bespottingen en geselingen, maar ook boeien en gevangenis.
37 Zij zijn gestenigd*, zij zijn in stukken gezaagd*, zij stierven* door moord met het zwaard, zij wandelden* rond in schapenvellen, in geitenvellen, gebrek hebbend, verdrukt zijnde, slecht behandeld zijnde,
38 van wie de wereld niet waardig was, dolend in de wildernis en bergen en grotten en de holen van het land. (SW)
[Hebr. 11:36-38]

7 En Ebed-MelechEbed-Melech = dienaar van de koning, de Kushiet, een man die eunuch was (want hij was in het huis van de koning), hoorde dat zij JeremiaJeremia = verhogen doet JAH in het waterreservoir gaven. En de koning zat in de poort van BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind.
8 En Ebed-MelechEbed-Melech = dienaar van de koning ging uit het huis van de koning en hij sprak tot de koning, zeggend:
9 Mijn heer de koning, deze mannen deden kwaad in alles wat zij deden tegen JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, die zij in het waterreservoir gooiden opdat hij zal sterven door de hongersnood, want er is geen brood meer in de stad.
10 En de koning gaf Ebed-MelechEbed-Melech = dienaar van de koning, de Kusiet, opdracht, zeggend: Neem vanaf deze plaats dertig mannen in jouw hand en doe JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, opgaan uit het waterreservoir, voordat hij sterft.
11 En Ebed-MelechEbed-Melech = dienaar van de koning nam de mannen in zijn hand en hij kwam bij het huis van de koning, tot beneden de voorraadkamer, en hij nam van daar versleten vodden en versleten zoutzakken en hij zond die aan touwlijnen neer, naar JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, in het waterreservoir.
12 En Ebed-MelechEbed-Melech = dienaar van de koning, de Kusiet, zei tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH: Plaats alstublieft de versleten vodden en de zoutzakken onder de kanten van jouw armlengten, onder de touwlijnen. En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH doet dat.
13 En zij trekken JeremiaJeremia = verhogen doet JAH met de touwlijnen er uit en zij deden hem opgaan uit het waterreservoir. En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH woonde in de hof van de gevangenis.
14 En koning SedekiaSedekia = mijn gerechtgheid is JAH zond en hij nam JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, bij zich, bij de derde ingang die in het huis van JAHWEH is. En de koning zei tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH: Ik vraag jou een woord. Het moet niet zo zijn dat jij het woord onderdukt.
15 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH zegt tot SedekiaSedekia = mijn gerechtgheid is JAH: Wanneer ik u het vertel, brengt u mij niet ter dood, ja ter dood? Maar wanneer ik u raad geef luistert u niet naar mij.
16 En koning SedekiaSedekia = mijn gerechtgheid is JAH zweert tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH in het geheim, zeggend: Zo waar JAHWEH leeft, Die voor ons deze ziel maakte, ik zal jou zeker niet ter dood brengen en ik zal jou niet in de hand van deze mannen geven die jouw ziel zoeken.
17 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH zei tot SedekiaSedekia = mijn gerechtgheid is JAH: Zo zegt JAHWEH, Elohim van legermachten, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God. Indien u uitgaat, ja uitgaat naar de oversten van de koning van BabelBabel = wirwar, dan zal uw ziel leven en deze stad zal niet verbrand worden in het vuur. Dan zal u leven, u en uw huis.
18 Maar indien u niet uitgaat naar de oversten van de koning van BabelBabel = wirwar, dan wordt deze stad gegeven in de hand van de Chaldeeën en zij verbranden haar in het vuur. En u, u zal niet aan hun hand ontsnappen.
19 En koning SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH zei tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH: Ik ben ongerust over de Judeeërs die aan de Chaldeeën zijn afgevallen, dat zij mij in hun hand geven en zij mij misbruiken.
20 En JeremiaJeremia = verhogen doet JAH zei: Men zal u niet geven. Luister, alstublieft, naar de stem van JAHWEH, naar wat ik tot u spreek, dan zal het goed gaan met u en uw ziel zal leven.
21 Maar indien u weigert uit te gaan, dit is het woord dat JAHWEH mij deed zien.
22 En aanschouw, al de vrouwen die overbleven in het huis van de koning van JudaJuda = lof zullen worden uitgebracht naar de oversten van de koning van BabelBabel = wirwar, en zij zullen zeggen: Zij zetten u aan en zij hadden de overhand over u, de mannen van uw welzijn. Uw voeten zijn in het moeras gezonken. Zij wendden zich af, achterwaarts!
23 En al uw vrouwen en uw zonen zal men doen uitgaan naar de Chaldeeën en u zal niet ontsnappen vanaf hun hand, want u zal door de hand van de koning van BabelBabel = wirwar vastgegrepen worden en deze stad zal in het vuur verbrand worden.
24 En SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH zei tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH: Het moet niet zo zij dat een ieder deze woorden weet, en jij zal niet sterven.
25 En wanneer de oversten horen dat ik met jou sprak en zij tot jou komen en tot jou zeggen: Vertel ons, alstublieft, wat jij sprak tot de koning; het moet niet zo zijn dat jij het voor ons onderdrukt en wij brengen jou niet ter dood. En wat de koning tot jou?
26 Dan zeg jij tot hen: Ik deed mijn smeekbede vallen voor het aangezicht van de koning, zodat hij mij niet doet terugkeren naar het huis van JonatanJonatan = JAH heeft gegeven, om daar te sterven.
27 En al de oversten kwamen tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH en zij ondervroegen hem. En hij vertelde hen al deze woorden die de koning als instructie gaf. En zij keerden in stilte van hem weg, want de zaak werd niet gehoord.
28 En Jeremiajeremiah = verhogen doet JAH woonde in de hof van de gevangenis, tot aan de dag dat JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter veroverd werd. En hij was er nog toen JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter veroverd werd. En het geschiedde in het twaalfde jaar onzer gevankelijke wegvoering, in de tiende maand, op den vijfden der maand, dat er een tot mij kwam, die van Jeruzalem ontkomen was, zeggende: De stad is geslagen. (SW)[Eze. 33:21]

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 39
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.