Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 46

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 Dat wat kwam als woord van JAHWEH tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, over de naties:
2 Tot EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn), over de strijdmacht van FaraoFarao = het grote huis NechoNecho = de lamme, koning van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn), die op de rivier de EufraatEufraat = zoet water was in KarkemisKarkemis = citadel van (de god) Kemos, die NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = wirwar, neersloeg in het vierde jaar van JojakimJojakim = JAH zal oprichten, zoon van JosiaJosia = JAH steunt, koning van JudaJuda = lof:
3 Stelt je in slagorde op, schild en groot schild, en komt dichtbij voor de strijd!
4 Spant de paarden in en doet de ruiters opstijgen en stelt je op met helmen; schuurt de lansen en doet de kurassen aan!
5 Om welke reden zie Ik hen ontsteld, afgewend, achterwaarts kerend? En hun machtige mannen worden kapotgeslagen en vluchtend vluchten zij en zij wenden zich niet om. Er is terugdeinzende vrees rondom, zegt JAHWEH met nadruk.
6 Het moet niet zo zijn dat de snelle vlucht en het moet niet zo zijn dat de machtige ontsnapt. Noordwaarts, aan de kant van de rivier de EufraatEufraat = zoet water, struikelen zij en vallen zij.
7 Wie is deze die opgaat als de NijlNijl = grote rivier, als de stromen waarvan de wateren zwieren?
8 Het is EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) die opgaat als de NijlNijl = grote rivier en als de stromen waarvan de wateren zwieren. En hij zegt: Ik zal opgaan en ik zal de aarde bedekken. Ik zal de stad vernietigen en die in haar wonen.
9 Gaat op, paarden, en tiert, strijdwagenmenner. En de machtigen zullen uitgaan, KushKush = zwart en PutPut = boog, hanteerders van het schild, en de LudietenLudieten = een afrikaans volk van de kust van de Rode Zee, die de boog hanteren en buigen.
10 Maar die dag is voor mijn Heer, JAHWEH van legermachten, een dag van wraakneming om Zich op Zijn benauwers te wreken. En het zwaard verslindt en wordt verzadigd en het wordt doordrenkt van hun bloed, want het is een offer aan mijn Heer JAHWEH van legermachten, in het land van het noorden, bij de rivier de EufraatEufraat = zoet water.
11 Stijg op naar GileadGilead - oneffen terrein en neem balsem, maagdelijke dochter van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn). Nutteloos vermeerder jij medicijnen. Er is voor jou geen toepassing.
12 Naties hoorden jouw schande en jouw schreeuwen vult het land, want een machtige struikelt over een machtige; samen vallen zij, allebei!
13 Het woord dat JAHWEH sprak tot JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, de profeet, over de komst van NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = wirwar om het land van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) te slaan. 10 En jij zegt tot hen: Zo zegt JAHWEH van legermachten, Elohim van Israël: Zie!, Ik zend en Ik neem Nebukadressar, koning van Babel, Mijn dienaar, en Ik plaats zijn troon bovenop deze stenen die Ik begroef, en hij strekt zijn statietapijt daar over uit.
11 En hij komt en hij slaat het land van Egypte, zij die voor de dood zijn ter dood en zij die voor de gevangenschap zijn neemt hij gevangen, en die voor het zwaard zijn voor het zwaard.
12 En Ik steek een vuur aan in de huizen van de elohims van Egypte en het verbrandt hen. En hij neemt hen gevangen en hij omwikkelt het land van Egypte zoals de herder zijn mantel omwikkelt. En hij gaat van daar uit in vrede.
13 En hij breekt de monumenten van het huis van de zon af, dat in het land van Egypte is, en de huizen van de elohim van Egypte zal hij met vuur verbranden. (SW)
[Jer. 43:10-13]

14 Vertelt in EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) en kondigt aan in MigdolMigdol = toren en kondigt aan in NofNof = schone verblijfplaats en in TachpanchesTachpanches = hoofd van het land. Zegt: Stel jezelf op en maak jezelf gereed, want een zwaard verslindt rondom jou!
15 Om welke reden wordt jouw stoere geplet? Hij staat niet, want JAHWEH stoot hem neer.
16 De struikelende vermeerdert. Ook valt een man over zijn naaste. En zij zeggen: Sta op, dan zullen we terugkeren naar ons volk en naar het land van onze geboorte, weg van het tiranniserende zwaard.
17 Zij roepen daar: FaraoFarao = het grote huis, koning van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn); het is niet meer dan tumult; hij laat de afgesproken tijd voorbij gaan.
18 Zo waar Ik leef, zegt de Koning met nadruk, JAHWEH van legermachten is Zijn Naam. Want zoals TaborTabor = heuvel of terp in de bergen is en zoals de CarmelCarmel (of Karmel) = boomgaard bij de zee, zo zal Hij komen.
19 Maak voor jezelf voorwerpen voor deportatie, inwoonster, dochter van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn), want NofNof = schone verblijfplaats zal een troosteloosheid worden en zij zal vernield worden, want er is geen inwoner.
20 Een heel, heel mooie vaars is EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn); een paardenhorzel komt, ja komt vanaf het noorden.
21 Ook zijn haar huurlingen in haar midden als stalkalveren, want ook zij wenden zich om. Zij vluchten tezamen en zij staan niet, want de dag van hun ramp komt over hen, de tijd van hun gericht.
22 Haar geluid is als de slang die z'n gang gaat, want zij gaan met vermogen en met bijlen komen zij tot haar, zoals houthakkers van bomen.
23 Zij hakken haar woud om, zegt JAHWEH met nadruk, want het zal niet doorzocht worden, want zij zijn talrijk als de sprinkhaan, er is voor hen geen getal.
24 De dochter van EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) wordt beschaamd gemaakt. Ze wordt gegeven in de hand van een volk van het noorden.
25 JAHWEH van legermachten, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, zei: Aanschouw, Ik breng gericht over AmonAmon = verborgen vanaf NoNo = stad, en over FaraoFarao = het grote huis en over EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) en haar elohim en over haar koningen en over FaraoFarao = het grote huis en over die hem vertrouwen.
26 En Ik geef hen in de hand van hen die hun ziel zoeken en in de hand van NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = wirwar, en in de hand van zijn dienaren. En daarna zal zij er verblijven zoals in vroeger dagen, zegt JAHWEH met nadruk.
27 Maar jij, het moet niet zo zijn dat jij vreest, Mijn dienaar JakobJakob = hielenlichter, en het moet niet zo zijn dat jij ontsteld bent, IsraëlIsraël = strijder van God, want aanschouw, Ik red jou vanaf verre en jouw zaad vanaf het land van hun krijgsgevangenschap. En JakobJakob = hielenlichter zal terugkeren en hij zal rustig zijn en hij zal rust hebben en er is geen die doet beven.
28 Het moet niet zo zijn dat jij vreest, Mijn dienaar JakobJakob = hielenlichter, zegt JAHWEH met nadruk, want Ik ben met jou. Want Ik zal een einde maken aan alle naties waarheen Ik jou verdreef. Maar aan jou zal Ik geen einde maken, maar Ik disciplineer jou ten oordeel, want Ik zal jou niet onschuldig, ja onschuldig houden. 10 En jij, het moet niet zo zijn dat je bang bent, Mijn dienaar Jakob, zegt JAHWEH met nadruk, en het moet niet zo zijn dat jij ontmoedigd bent, Israël, want zie!, Ik red jou en jouw zaad van verre, van het land van hun gevangenschap. En Jakob keert terug en hij is stil en hij is rustig en er is niemand die doet beven.
11 Want Ik ben met jou, zegt JAHWEH met nadruk, om jou te redden. Want Ik zal een einde maken aan alle naties waarheen Ik jullie verdreef. Maar aan jou zal Ik geen einde maken, maar Ik zal jou tuchtigen in het oordeel. En Ik hou jou zeker niet voor onschuldig. (SW)
[Jer. 30:10,11]


Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 47
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.