Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 5

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 Gaat heen en weer in de straten van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) salem - vredestichter en ziet, alstublieft, en weet! En zoekt in haar pleinen of jullie een man vinden, of er een is die oordeel doet, die betrouwbaarheid zoekt, dan zal Ik haar vergeven.
2 En indien zij zeggen: Zo waar JAHWEH leeft, dan zweren zij bij een onwaarheid.
3 JAHWEH, zijn Uw ogen niet op betrouwbaarheid gericht? U sloeg hen neer en zij hadden geen barensweeën. U maakte een einde aan hen, zij weigerden vermaning aan te nemen. Zij maakten hun aangezichten meer standvastig dan voor de steile rots; zij weigerden om terug te keren.
4 En ik, ik zei: Ja, zij zijn arme mensen, zij zijn dwaas, want zij kennen de weg van JAHWEH niet, het oordeel van hun Elohim.
5 Ik zal zelf naar de groten gaan en ik zal met hen spreken, want zij, zij kennen de weg van JAHWEH, het oordeel van hun Elohim. Echter, zij, zij verbraken tezamen het juk, zij scheurden hun banden los.
6 Vanwege dit slaat een leeuw uit het woud hen neer; een wolf van de steppen verwoest hen, een luipaard is waakzaam over hun steden; elk die vanaf hen uitgaat zal in stukken gescheurd worden, want hun overtredingen zijn talrijk, hun afvalligheden aanzienlijk.
7 Waarin kan Ik jou voor dit vergeven? Jouw zonen verlieten Mij en zij zweren bij een niet-elohim. En Ik bezweer hen, maar zij plegen echtbreuk en in het huis van een prostituee geselen zij zichzelf.
8 Zij zijn bronstige paarden die vroeg zwerven; zij hinniken elk naar de vrouw van zijn naaste.
9 Zal Ik vanwege deze dingen geen gericht brengen?, zegt JAHWEH met nadruk. Of zal aan een natie als deze Mijn ziel zichzelf niet wreken?
10 Gaat op naar haar genivelleerde terrassen en ruïneert. Maar het moet niet zo zijn dat jullie beëindiging maken. Neemt haar wijnranken weg, want zij zijn niet van JAHWEH.
11 Want het huis van IsraëlIsraël = strijder van God en het huis van JudaJuda = lof waren verraderlijk, ja verraderlijk tegen Mij, zegt JAHWEH met nadruk.
12 Zij verloochenden JAHWEH en zij zeiden: Niet Hij! Over ons zal geen kwaad komen en zwaard en hongersnood zullen wij niet zien.
13 En de profeten zullen tot wind worden en het woord is niet in hen; zo zal met hen gedaan worden.
14 Daarom, zo zegt JAHWEH, Elohim van legermachten: Omdat jullie dit woord spreken, aanschouw Mij, Mijn woorden in jouw mond gevend als vuur en dit volk als hout, en het verslindt hen.
15 Aanschouw, Ik breng over jullie een natie vanaf ver, huis van IsraëlIsraël = strijder van God, zegt JAHWEH met nadruk. Het is een welgevestigde natie, een natie vanaf de aion. Jij kent zijn gesproken taal niet en jij verstaat niet wat hij spreekt.
16 Zijn pijlkoker is als een geopend graf. Zij allen zijn machtige mannen.
17 En hij zal jouw oogst en jouw brood verslinden. Zij zullen jouw zonen en jouw dochters verslinden. Hij zal jouw kleinvee en jouw grootvee verslinden. Hij zal jouw wijnstok en jouw vijgenboom verslinden. Hij zal jouw steden van vestingen, waarin jij vertrouwt, berooid maken door het zwaard.
18 En zelfs in die dagen, zegt JAHWEH met nadruk, zal Ik geen beëindiging aan jullie maken.
19 En het zal zijn dat jullie zullen zeggen: Waarom deed JAHWEH, onze Elohim, al deze dingen tegen ons? Dan zeg jij tot hen: Zoals jullie Mij verlieten en jullie elohim van een uitheemse dienden in jullie land, zo zullen jullie vreemden dienen in een land dat niet van jullie is.
20 Vertelt dit in het huis van JakobJakob = hielenlichter en kondigt het aan in JudaJuda = lof, zeggend:
21 Hoort dit, alstublieft, onverstandig volk zonder hart, die ogen hebben en niet zien, die oren hebben en niet horen.
22 Vrezen jullie Mij niet?, zegt JAHWEH met nadruk. Wanneer jullie voor Mijn aangezicht zijn, hebben jullie dan geen barensweeën? Ik Die zand plaatste als grens voor de zee, een aionisch statuut, en die zal hem niet overschrijden. En zij zwieren, maar zij zullen niet de overhand hebben. En zijn golven maken rumoer, maar zij zullen hem niet overschrijden.
23 Maar voor dit volk is er een koppig en rebellerend hart. Zij trekken zich terug en zij gaan weg.
24 En zij zeggen niet in hun hart: Alstublieft, wij zullen JAHWEH, onze Elohim, vrezen, Die de stortbui geeft, de vroege regen en de late regen in hun tijd. De weken van de statuten van de oogst bewaakt Hij voor ons.
25 Jullie verdorvenheden, deze dingen deed Hij afbuigen en jullie zonden weerhielden het goede van jullie.
26 Want onder Mijn volk worden slechten gevonden. Men ligt in hinderlaag als gecamoufleerde valstrikzetters en zij stellen verdervende strikken op; zij grijpen mannen!
27 Als een korf vol met wat vliegt, zo zijn hun huizen, vol bedrog. Vanwege dit zijn zij groot en rijk geworden.
28 Zij zijn vadsig, zij zijn glanzend; ook overtreffen zij zaken van kwaad. Er is geen rechtsverschaffing. Zij verschaffen geen recht bij de rechtsverschaffing van de wees, opdat zij voorspoedig zullen zijn, en bij het oordeel van behoeftigen hebben zij geen recht gesproken.
29 Zal Ik vanwege deze dingen geen gericht brengen?, zegt JAHWEH met nadruk. Zal Mijn ziel Zichzelf over een natie als deze niet wreken?
30 Ontzetting en een afgrijselijk ding zijn in het land gebeurd.
31 De profeten profeteren in onwaarheid en de priesters heersen met hun handen. En Mijn volk heeft het lief. Maar wat zullen jullie doen bij haar laatste?

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 6
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.