Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 52

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH was een zoon van één en twintig jaren toen hij koning werd, en hij regeerde elf jaren in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter. En de naam van zijn moeder was ChamutalChamutal = schoonvader is bescherming, dochter van JeremiaJeremia = verhogen doet JAH, uit LibnaLibna = wit. In het begin van het koninkrijk van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, kwam dit woord van JAHWEH tot Jeremia, zeggend: (SW) [Jer. 27:1]
2 En hij deed het kwade in de ogen van JAHWEH, naar alles wat JojakimJojakim = JAH zal oprichten deed.
3 Want vanwege de boosheid van JAHWEH was het in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en JudaJuda = lof, dat Hij hen weggooide van voor Zijn aangezicht. En SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH kwam in opstand tegen de koning van BabelBabel = wirwar. 15 Maar hij kwam in opstand tegen hem, door zijn boodschappers naar Egypte te zenden, hem paarden en veel volk gevend. Zal hij voorspoedig zijn? Zal hij die deze dingen doet ontsnappen? Zal hij het verbond annuleren en ontsnappen? (SW)[Eze. 17:15]
4 En het was in het negende jaar van zijn regeren, in de tiende maand, in de tiende van de maand, dat NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = wirwar, met heel zijn strijdmacht kwam tegen JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter. En zij legerden zich tegen haar. En zij bouwden tegen haar een belegeringswal, rondom. 2 Zoon van de mens, schrijf voor jezelf de naam van de dag, deze zelfde dag. Op deze zelfde dag overrompelde de koning van Babel naar Jeruzalem. (SW)[Eze. 24:2]
5 En de stad kwam onder beleg tot aan het elfde jaar van koning SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH. 1 Het woord dat tot Jeremia kwam van JAHWEH - en Nebukadressar, koning van Babel, en heel zijn leger en alle koninkrijken van het land onder de heerschappij van zijn hand en alle volken, vechten tegen Jeruzalem en tegen al haar steden - zeggend:
2 Zo zegt JAHWEH, Elohim van Israël: Ga en spreek tot Sedekia, koning van Juda, en zeg tot hem: Zo zegt JAHWEH, zie!, Ik geef deze stad in de hand van de koning van Babel en hij verbrandt haar met vuur.
3 En jij zal niet ontsnappen uit zijn hand, want jij zal zeker gegrepen worden en in zijn hand zal jij gegeven worden. En jouw ogen zullen de ogen van de koning van Babel zien en zijn mond zal met jouw mond spreken en jij zal in Babel binnengaan. (SW)
[Jer. 34:1-3]

6 In de vierde maand, in de negende van de maand, toen de hongersnood in de stad ontoegevend was, was er geen brood voor het volk van het land. 21 En het was in het twaalfde jaar, in de tiende maand, in de vijfde van de maand van onze deportatie, dat de ontkomene uit Jeruzalem tot mij kwam, zeggend: De stad is neergeslagen! (SW)[Eze. 33:21]
7 En de stad werd opengereten en alle mannen van de oorlog vluchtten weg en zij gingen bij nacht uit de stad, via de weg van de poort tussen de twee muren, die bij de tuin van de koning zijn. En de Chaldeeën waren rondom tegen de stad. En zij gingen de weg van de Noord ArabaAraba = woestijn?? .
8 En de strijdmacht van de Chaldeeën achtervolgde de koning. En zij haalden SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH in op de steppen van JerichoJericho = ? maanstad. En heel zijn strijdmacht werd van hem weg verstrooid.
9 En zij grepen de koning vast en zij brachten hem naar de koning van BabelBabel = wirwar, bij RiblaRibla = plaats van de vijgenkoek, in het land van HamatHamat = ommuurd. En hij sprak oordelen met hem.
10 En de koning van BabelBabel = wirwar slachtte de zonen van SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAH voor zijn ogen af en ook alle oversten van JudaJuda = lof slachtte hij af in RiblaRibla = plaats van de vijgenkoek.
11 En maakte de ogen van SedekiaSedekia = mijn gerechtigheid is JAHblind en hij bond hem met koperen ketenen. En de koning van BabelBabel = wirwar bracht hem naar BabelBabel = wirwar en hij gaf hem in het huis van de gerichten, tot aan de dag van zijn dood. 13 En Ik zal Mijn net over hem uitspreiden en hij zal gegrepen worden in Mijn fuik. En Ik zal hem brengen naar Babel, in het land van de Chaldeeën. Maar hij zal het niet zien en daar zal hij sterven. (SW)[Eze. 12:13]
12 En in de vijfde maand, in de tiende van de maand, dat is het negentiende jaar van koning NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, koning van BabelBabel = wirwar, kwam NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht, bevelhebber van de lijfwachten, die staat voor het aangezicht van de koning van BabelBabel = wirwar, in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
13 En hij verbrandde het huis van JAHWEH en het huis van de koning en alle huizen van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter. En elk huis van de grote verbrandde hij in het vuur. En dit huis (het zal allerhoogst worden), een ieder die er aan voorbij gaat zal verbaasd staan en fluiten. En zij zeggen: Waarom deed JAHWEH zoals dit met dit land en met dit huis? (SW) [1Kon. 9:8]
14 En alle muren van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter, rondom, braken zij af, heel de strijdmacht van de Chaldeeën die met de bevelhebber van de lijfwachten was.
15 En van de armen van het volk en de rest van het volk dat overbleef in de stad en de afgevallenen die vielen tegen de koning van BabelBabel = wirwar, en de rest van de schare, deporteerde NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht, bevelhebber van de lijfwachten.
16 Maar van de armen van het land deed NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht, bevelhebber van de lijfwachten, overblijven om wijnbouwers en akkerbouwers te zijn.
17 En de kolommen van het koper die tot het huis van JAHWEH behoorden en de onderstellen en de koperen zee, die in het huis van JAHWEH waren, braken de Chaldeeën af en zij droegen al hun koper weg naar BabelBabel = wirwar.
18 En de potten en de scheppen en de lontmessen en de besprengschalen en de lepels en alle koperen voorwerpen waarmee zij in hen dienst verrichtten, namen zij weg.
19 En de bekkens en de vuurpannen en de besprengschalen en de potten en de lampenstandaarden en de lepels en de offerkommen, waarvan het goud goud is en waarvan het zilver zilver is, nam de bevelhebber van de lijfwachten mee.
20 De twee kolommen, de ene zee, de twaalf koperen ossen, die onder de onderstellen waren, die koning SalomoSalomo = man van vrede maakte voor het huis van JAHWEH, er was geen gewicht aan het koper van al deze voorwerpen.
21 En de kolommen, achttien ellen was de hoogte per kolom. En een draad van twaalf ellen ging er omheen en de dikte er van was vier vingers; ze was hol.
22 En het kapiteel er op was van koper en de hoogte van het ene kapiteel was vijf ellen. En op het kapiteel was een vlechtwerk en granaatappels, rondom, alles van koper. En als deze was de tweede kolom en de granaatappels.
23 En er waren zes en negentig granaatappels per windrichting. Alle granaatappels waren honderd op het vlechtwerk, rondom.
24 En de bevelhebber van de lijfwachten nam SerajaSeraja = heerser is JAH, de hoofdpriester, en SefanjaSefanja = verlenging geeft JAH, de tweede priester, en drie van de bewakers van de drempel.
25 En van de stad nam hij één eunuch, die opzichter was van de mannen van de oorlog, en zeven mannen die het aangezicht van de koning zagen, die in de stad gevonden werden, en de schrijver van de overste van het leger, die het volk van het land in dienst nam, en zestig mannen van het volk van het land die gevonden werden in het midden van de stad.
26 En NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht, bevelhebber van de lijfwachten, nam hen en deed hen naar de koning van BabelBabel = wirwar gaan, in RiblaRibla = plaats van de vijgenkoek.
27 En de koning van BabelBabel = wirwar sloeg hen neer en hij bracht hen ter dood in RiblaRibla = plaats van de vijgenkoek, in het land van HamatHamat = ommuurd. En JudaJuda = lof werd van zijn grond gedeporteerd.
28 Dit is het volk dat NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon deporteerde in het zevende jaar: drie duizend en drie en twintig Judeeërs;
29 in het achttiende jaar van NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon, uit JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter: acht honderd twee en dertig zielen.
30 In het drie en twintigste jaar van NebukadressarNebukadressar = Nabu, bescherm de erfzoon deporteerde NebuzaradanNebuzaradan = Nabu geeft nageslacht, bevelhebber van de lijfwachten, van de Judeeërs: zeven honderd vijf en veertig zielen. Alle zielen waren vier duizend en zes honderd.
31 En het was in het zeven en dertigste jaar van de deportatie van JojachinJojachin = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof, in de twaalfde maand, in de vijf en twintigste van de maand, dat Ewil-MerodachEwil-Merodach = man van Marduk, koning van BabelBabel = wirwar, in het jaar van zijn regering, het hoofd van JojakimJojakim = JAH zal oprichten, koning van JudaJuda = lof, ophief en hem deed uitgaan vanaf het huis van de detentie.
32 En hij sprak met hem goede dingen en hij gaf zijn zetel boven de zetel van koningen die met hem in BabelBabel = wirwar waren.
33 En hij liet hem de kleren van zijn hechtenis verwisselen en hij at brood voor zijn aangezicht, voortdurend, alle dagen van zijn leven.
34 En zijn rantsoen, een voortdurend rantsoen, werd aan hem gegeven vanaf de koning van BabelBabel = wirwar, een zaak van dag na dag, tot aan de dag van zijn dood, alle dagen van zijn leven.

Terug naar de indexpagina
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.