Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Job
Hoofdstuk 17

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 "Mijn geest is onbezield, mijn dagen zijn uitgestorven, de graven zijn er voor mij.
2 Zijn er geen misleiders bij mij? En mijn oog overnacht in hun bitter zijn.
3 Plaats U, alstublieft, wees borg voor mij, bij U. Wie is hij die mijn hand zal vatten?
4 Want U bergt hun hart op, weg van intelligentie. Vanwege dit verhoogt U hen niet.
5 Wie zijn naasten voor een portie vertelt, de ogen van zijn zonen raken uitgeput.
6 En Hij stelde mij tot spreekwoord voor de volken; ik ben een bespuwing voor het aangezicht.
7 En mijn oog is dof door terging en al mijn gelaatstrekken zijn als een schaduw.
8 Oprechten zijn hierover ontzet en een onschuldige wekt zichzelf op tegen een verontreinigde.
9 En een rechtvaardige houdt vast aan zijn weg en een reine van handen gaat voort in resoluutheid.
10 En toch, jullie zullen terugkeren, jullie allen, en komt, alstublieft. Maar een wijze zal ik onder jullie niet vinden.
11 Mijn dagen passeerden; mijn beramingen werden weggerukt, zelfs het pachtbezit van mijn hart.
12 Zij maken de nacht tot dag, het licht is dichterbij dan het aangezicht van de duisternis.
13 Indien ik het dodenrijk verwacht als mijn huis, bezaai ik mijn slaapplaatsen in duisternis.
14 Tot het bederf roep ik: jij bent mijn vader; tot de made: mijn moeder en mijn zuster.
15 Ja, en waar is mijn hoop? En wie zal mijn hoop bekijken?
16 Onderdelen van het dodenrijk dalen af, of zullen wij samen op losse aarde rusten?"

Terug naar de indexpagina
Naar Job 18
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinde zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.