Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Klaagliederen
Jaar van ontstaan is onbekend. Waarschijnlijk kort na de verovering van Jeruzalem in 586 vóór Christus.
Hoofdstuk 3

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 Ik ben de machtige man die vernedering zag door de knuppel van Zijn razernij.
2 Hij leidt mij en Hij doet mij gaan in duisternis en niet in licht.
3 Ja, tegen mij keert Hij terug. Hij keert Zijn hand heel de dag.
4 Hij doet mijn vlees en mijn huid verslijten. Hij breekt mijn botten.
5 Hij bouwt tegen mij en Hij omgeeft mij met vergif en moeite.
6 Hij doet mij wonen in duisternissen, zoals de aionisch doden.
7 Hij ommuurt mij rondom, zodat ik niet zal uitgaan. Hij maakt mijn koperen ketenen zwaar.
8 Zelfs wanneer ik het uitschreeuw en ik om hulp roep, sluit Hij mijn gebed buiten.
9 Hij ommuurt mijn wegen met bijgesneden steen. Hij maakt mijn sporen verdorven.
10 Een beer, liggend in een hinderlaag, is Hij voor mij, een leeuw in verborgen plaatsen.
11 Mijn wegen doet Hij weggaan en Hij scheurt mij uit elkaar. Hij plaatst mij troosteloos.
12 Hij buigt Zijn boog en Hij stelt mij op als doelwit voor de pijl.
13 Hij dringt door in mijn nieren met de zonen van Zijn pijlkoker.
14 Ik ben een vermaak voor heel mijn volk, hun spotlied, heel de dag.
15 Hij verzadigt mij met bittere kruiden en Hij oververzadigt mij met alsem.
16 En Hij doet mijn tanden knarsen op het grind. Hij doet mij teren op as.
17 En mijn ziel is afgeworpen van vrede. Ik ben mij het goede niet bewust.
18 En ik zeg: Mijn uithoudingsvermogen en mijn verwachting vanaf JAHWEH is vergaan.
19 Gedenk mijn vernedering en mijn dakloosheid, de alsem en het vergif.
20 Mijn ziel gedenkt, ja gedenkt, en werpt zich neer op mij.
21 Dit breng ik terug naar mijn hart; vanwege dit verwacht ik.
22 Het zijn de getrouwheden van JAHWEH dat wij niet ten einde kwamen, dat Zijn mededogen niet ten einde is gekomen.
23 Alle ochtenden is Uw immense trouw nieuw.
24 Mijn portie is JAHWEH, zegt mijn ziel. Vanwege dit zal ik op Hem wachten.
25 JAHWEH is goed voor hen die op Hem hopen, voor de ziel die Hem ernstig zoekt.
26 Het is goed dat men wacht en stil is voor de redding van JAHWEH.
27 Het is goed voor de machtige dat hij een juk draagt in zijn jeugd;
28 hij zal alleen zitten en hij zal stil zijn, want Hij tilde het op hem.
29 Hij zal zijn mond in de losse aarde geven; misschien is daar hoop.
30 Hij zal zijn wang geven aan die hem slaat; hij zal verzadigd worden van smaad.
31 Want mijn Heer werpt niet van Zich af voor de aion.
32 Want hoewel Hij kwelt, toch heeft Hij mededogen overeenkomstig de veelheid van Zijn vriendelijkheid.
33 Want Hij vernedert niet, noch kwelt Hij de zonen van de mens, vanuit Zijn hart.
34 Om onder Zijn voeten alle gevangenen van de aarde te verpletteren,
35 om tegenover het aangezicht van de Allerhoogste het oordeel van een machtig man te doen afbuigen,
36 om een mens in zijn rechtszaak te mishandelen. Ziet mijn Heer het niet?
37 Wie is deze die zegt en het is, als mijn Heer het niet bepaalt?
38 Gaan de kwaden en het goede niet uit vanaf de mond van de Allerhoogste?
39 Wat zal een levend mens, een machtige, klagen over zijn zonden?
40 Laten wij onze wegen doorzoeken en onderzoeken en laten wij terugkeren naar JAHWEH!
41 Wij zullen ons hart opheffen met de handpalmen naar El in de hemelen.
42 Wij overtraden en wij rebelleerden. U heeft niet vergeven.
43 U overschaduwde in boosheid en U achtervolgde ons. U doodde, U spaarde niet.
44 U overschaduwde Uzelf in de wolk, zodat gebed niet doorkwam.
45 Als uitvaagsel en verwerping plaatste U ons te midden van de volken.
46 Zij doen hun mond wijd tegen ons open, al onze vijanden.
47 Bangheid en valkuil zijn ons overkomen, het tumult en de gebrokenheid.
48 Waterbeekjes dalen neer uit mijn oog bij de gebrokenheid van de dochter van mijn volk.
49 Mijn oog stort zich uit en het is niet te stoppen, zonder onderbrekingen,
50 totdat JAHWEH naar beneden staart en Hij vanaf de hemelen ziet.
51 Mijn oog handelt streng met mijn ziel vanwege alle dochters van mijn stad.
52 Mijn vijanden maken jacht, ja jacht, op mij als de vogel, zonder reden.
53 Zij wissen mijn leven uit in de kerker en zij hanteren een steen tegen mij.
54 Zij gieten wateren over mijn hoofd. Ik zeg: Ik ben afgehouwen.
55 Ik roep Uw Naam, JAHWEH, vanuit de onderste delen van de kerker.
56 Hoor mijn stem! Het moet niet zo zijn dat U Uw oor onduidelijk maakt tot mijn matiging, voor mijn hulpgeroep.
57 Nader in de dag, roep ik U! Zeg: Het moet niet zo zijn dat jij vreest.
58 Voer een rechtszaak, mijn Heer, de rechtszaken van mijn ziel; los de schuld van mijn leven in.
59 Zie, JAHWEH, mijn mishandeling. Beoordeel mijn oordeel!
60 Zie al hun wraakneming, al hun plannen tegen mij!
61 Hoor hun smaad, JAHWEH, al hun plannen tegen mij!
62 De lippen van die tegen mij opstaan en hun spreekkoor zijn heel de dag tegen mij.
63 Kijk naar hun zitten en hun opstaan. Ik ben mikpunt van hun spot!
64 U zal hun vergelding naar hen doen terugkeren, JAHWEH, naar de daad van hun handen.
65 U zal hen de verstening van hart geven, Uw banvloek zij tegen hen.
66 U zal achtervolgen in boosheid en U zal hen uitroeien van onder de hemelen van JAHWEH.

Terug naar de indexpagina
Naar Klaagliederen 4
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.