Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Deuteronomium
Hoofdstuk 2

   
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)

1 "En wij wendden ons om en wij reisden naar de wildernis, via de weg van de Zee van het Rietgras, zoals JAHWEH tot mij sprak. En wij trokken vele dagen om het gebergte van SeïrSeïr = harig, ruig heen. En zij reizen van het gebergte Hor via de weg van de Zee van het zeegras, om zo om het land Edom heen te gaan. En de ziel van het volk is onderweg ongeduldig (SW)[Num. 21:4]
2 En JAHWEH spreekt tot mij, zeggend:
3 Jullie zijn genoeg om dit gebergte heen gegaan. Wendt je om naar het noorden,
4 en geef het volk instructie, zeggend: Jullie passeren door het grensgebeid van jullie broeders, de zonen van EsauEsau = ruig (harig), die in SeïrSeïr = harig, ruig wonen. En zij vrezen voor jullie, maar jullie nemen je uitermate in acht.
5 Het moet niet zo zijn dat jullie jezelf tegen hen aan zetten, want Ik zal jullie niets van hun land geven, zelfs niet het betreden van een voetzool, want Ik gaf het gebergte van SeïrSeïr = harig, ruig als pachtbezit aan EsauEsau = ruig (harig). En Esau verblijft in het gebergte van Seïr. Esau, hij is Edom. (SW)[Gen. 36:8]
6 Jullie zullen van hen voedsel aankopen met zilver, opdat jullie eten. En ook over watermv zullen jullie met hen onderhandelen met zilver, opdat jullie drinken.
7 Want JAHWEH, jouw Elohim, zegende jou in elke daad van jouw hand. Hij kent jouw gaan in deze grote wildernis. Deze veertig jaren was JAHWEH, jouw Elohim, met jou. Jij had aan niets gebrek.
8 En wij passeerden, weg van onze broeders, de zonen van EsauEsau = ruig (harig), die wonen in SeïrSeïr = harig, ruig, via de weg van de Araba, vanaf ElatElat = boom en vanaf Esjon-GeberEsjon-Geber = ruggegraat van een held. En wij wendden ons om en we passeerden via de weg van de wildernis van MoabMoab = (afstammend) van de vader.
9 En JAHWEH zegt tot mij: Het moet niet zo zijn dat jij MoabMoab = (afstammend) van de vader benauwt en het moet niet zo zijn dat jij jezelf tegen hen aanzet in een strijd, want Ik geef jou niets van zijn land als pachtbezit, want Ik gaf ArAr = verkorte vorm van Ar-Moab = stad van Moab als pachtbezit aan de zonen van LotLot = sluier of bedekking. En de eerstgeborene baart een zoon en zij noemt zijn naam Moab. Hij is de vader van Moab tot heden. (SW)[Gen. 19:37]
10 De EmimEmim = een volk van reuzen woonden er vroeger, een groot en talrijk volk en zo lang als de EnakietenEnakieten = reuzen.
11 Als de EnakietenEnakieten = reuzen worden de RefaïmRefaïm = (vlakte van) Refaïm (reuzen) gerekend, en de MoabMoab = (afstammend) van de vaderieten noemen hen EmimEmim = een volk van reuzen.
12 En de Chorieten woonden vroeger in SeïrSeïr = harig, ruig. En de zonen van EsauEsau = ruig (harig) verdreven hen en zij roeiden hen uit van voor hun aangezichten, en zij wonen in hun plaats, zoals IsraëlIsraël = strijder van God deed met het land van hun pachtbezit dat JAHWEH aan hen gaf.
13 Nu, staat op en steekt voor julliezelf de wadi van ZeredZered = vrees over. En wij staken de wadi van ZeredZered = vrees over.
14 En de dagen die wij gingen van Kades-BarneaKades-Barnea = heilige bron totdat we de wadi van ZeredZered = vrees overstaken, waren acht en dertig jaren, tot er een einde kwam aan heel de generatie van de mannen van de oorlog uit het midden van de legerplaats, zoals JAHWEH aan hen zwoer. 64 En onder dezen was geen man uit de verzamelden door Mozes en Aäron, de priester, toen zij de zonen van Israël verzamelden in de wildernis van de Sinaï,
65 want JAHWEH zei tot hen: Sterven zullen zij, sterven in de wildernis! En er was van hen geen man over, behalve Kaleb, zoon van Jefunneh, en Jozua, zoon van Nun (SW)
[Num. 26:64,65]

15 En ook was de hand van JAHWEH tegen hen om hen in verwarring te brengen uit het midden van de legerplaats, totdat hun einde was gekomen.
16 En het is als alle mannen van de oorlog aan hun einde gekomen waren, stervend uit het midden van het volk,
17 dat JAHWEH tot mij spreekt, zeggend:
18 Vandaag passeer jij het grondgebied van MoabMoab = (afstammend) van de vader, bij ArAr = (korte vorm van) stad van Moab.
19 En jij nadert tegenover de zonen van AmmonAmmon = betrouwbaar. Het moet niet zo zijn dat jij hen benauwt en het moet niet zo zijn dat jij jezelf tegen hen aanzet, want Ik zal niets van het land van AmmonAmmon = betrouwbaar aan jou tot pachtbezit geven, want Ik geef het de zonen van LotLot = sluier of bedekking tot pachtbezit. En de jongere baart bovendien een zoon en zij noemt zijn naam Ben-Ammi. Hij is de vader van de zonen van Ammon, tot op heden. (SW)[Gen. 19:38]
20 Het wordt ook gerekend als het land van de RefaïmRefaïm = (vlakte van) Refaïm (reuzen). De RefaïmRefaïm = (vlakte van) Refaïm (reuzen) woonden er vroeger en de AmmonAmmon = betrouwbaarieten noemden hen ZamzummimZamzummim = plannenmakers?,
21 een groot en talrijk volk, zo lang als de EnakietenEnakieten = reuzen. En JAHWEH roeide hen uit van voor hun gezichten en zij nemen van hen over en zij wonen in hun plaats,
22 zoals Hij deed voor de zonen van EsauEsau = ruig (harig), die in SeïrSeïr = harig, ruig wonen, toen Hij de Chorieten uitroeide van voor hun aangezichten. En zij nemen van hen over en zij wonen in hun plaats tot aan deze dag.
23 En de AwwietenAwwieten = ruïnen, die wonen in gehuchten tot aan GazaGaza = de sterke, de KaftorKaftor = kroonieten, die voortkomen uit KaftorKaftor = kroon, zij roeiden hen uit en zij woonden in hun plaats.
24 Staat op, reist en steekt de wadi van ArnonArnon = met laurier (aan de oevers) over. Zie! Ik geef SichonSichon = krijger, koning van ChesbonChesbon = berekening, de Amoriet, en zijn land, in jouw hand. Begin! Pacht! En zet jezelf aan met hem in de strijd.
25 Deze dag zal Ik beginnen ontzag voor jou en vrees voor jou te geven op de aangezichten van de volken onder alle hemelen. Wanneer zij bericht over jou horen, dan zijn zij verontrust en hebben zij barensweeën voor jouw aangezicht.
26 En ik zend boodschappers uit de wildernis van KedemotKedemot = oostelijke gebieden naar SichonSichon = krijger, koning van ChesbonChesbon = berekening, met woorden van vrede, zeggend: 21 En Israël zendt boodschappers naar Sihon, koning van de Amorieten, zeggend:
22 Ik zal doorgaan door jouw land. Wij zullen niet afwijken in het veld en in de wijngaard. Wij zullen geen water uit de bron drinken. Via de weg van de koning zullen wij gaan, totdat wij uw grens passeren.
23 En Sihon staat Israël niet toe zijn grens te passeren. En Sihon brengt heel zijn volk bijeen en hij trekt uit om Israël te ontmoeten in de wildernis. En hij komt in de buurt van Jahaz en hij vecht tegen Israël.
24 En Israël slaat hem met de rand van het zwaard en neemt zijn land in bezit, van de Arnon tot zover als de Jabbok , tot zover als de zonen van Ammon, want de grens van de zonen van Ammon is sterk. (SW)
[Num. 21:21-24]

27 Ik passeer door uw land via de weg. Via de weg zal ik gaan en ik zal mij niet terugtrekken naar rechts en links.
28 U verkoopt aan mij voedsel in het klein voor zilver en ik eet. En watermv zal jij mij geven voor zilver en ik drink. Maar ik zal op mijn voeten passeren,
29 zoals de zonen van EsauEsau = ruig (harig) vóór mij deden, die wonen in SeïrSeïr = harig, ruig, en de MoabMoab = (afstammend) van de vaderieten die wonen in ArAr = een stad - onbekende betekenis , totdat ik de JordaanJordaan = de afdalende zal oversteken naar het land dat JAHWEH, onze Elohim, aan ons geeft.
30 En SichonSichon = krijger, koning van ChesbonChesbon = berekening, bewilligt niet ons te doen passeren, want JAHWEH, jouw Elohim, maakte zijn geest halsstarrig en Hij maakte zijn hart resoluut, teneinde hem vandaag in jouw hand te geven (zoals vandaag bekend is).
31 En JAHWEH zegt tot mij: Zie! Ik begin vóor jou SichonSichon = krijger en zijn land te geven. Begin! Pacht om zijn land te pachten!
32 En SichonSichon = krijger gaat uit om ons te ontmoeten, hij en heel zijn volk, voor de strijd bij JahasJahas = bezitter.
33 En JAHWEH, onze Elohim, geeft hem vóór ons en wij slaan hem en zijn zonen en heel zijn volk neer.
34 En wij veroverden in die tijd al zijn steden en wij doemen elke stad, de volwassen mannen en de vrouwen en de peuter. We deden geen overlevende overblijven.
35 Maar het beest plunderden wij voor ons, en de buit van de steden die wij veroverden.
36 Vanaf AroërAroër = ruïne, dat op de bergkam van het wadidal van de ArnonArnon = met laurier (aan de oevers) is, en de stad die in het wadidal is, tot zo ver als GileadGilead = oneffen terrein, steenhoop der getuigenis, was er geen ommuurde stad die voor ons onneembaar was. JAHWEH, onze Elohim, gaf het alles voor ons aangezicht.
37 Maar tot het land van de zonen van AmmonAmmon = betrouwbaar nader jij niet, de gehele kant van de wadi JabbokJabbok = uitstromen, strijden en de steden van het gebergte en alles wat JAHWEH, onze Elohim, instructie geeft."

Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 3
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.