Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven
tussen 593 en 565 voor Christus,
tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.

Hoofdstuk 6

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En het woord van JAHWEH kwam tot mij, zeggend:
2 Zoon van de mens, plaats jouw gezicht tot de bergen van IsraëlIsraël = strijder van God en profeteer tot hen!
3 En zeg: Bergen van IsraëlIsraël = strijder van God, hoort het woord van mijn Heer JAHWEH! Zo zegt mijn Heer JAHWEH tot de bergen en tot de heuvels en tot de beken en tot de ravijnen: Aanschouw Mij! Ik breng het zwaard op jullie en Ik vernietig jullie hoge plaatsen!
4 En jullie altaren zullen troosteloos gemaakt worden en jullie wierookstandaarden zullen verbroken worden en Ik doe jullie gesneuvelden vallen voor de aangezichten van jullie drollenafgoden.
5 En Ik geef de lijken van de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God voor de aangezichten van hun drollenafgoden en Ik gooi jullie botten rondom jullie altaren.
6 In al jullie woonplaatsen zullen jullie steden verlaten worden en de hoge plaatsen zullen troosteloos gemaakt worden, opdat zij verlaten worden, en jullie altaren zullen schuldig gehouden worden. En jullie drollenafgoden zullen verbroken en uitgeroeid worden en jullie wierookstandaarden zullen omgehakt worden. En jullie werkzaamheden zullen uitgewist worden.
7 En de gesneuvelde valt in jullie midden en jullie weten dat Ik JAHWEH ben.
8 En Ik doe voor jullie een overblijfsel resteren, ontkomenen van het zwaard, onder de naties, bij het weggegooid worden van jullie in de landen.
9 En jullie ontkomenen gedenken Mij onder de naties, daar waar zij krijgsgevangen gehouden worden, waar Ik hun ontucht bedrijvend hart verbreek dat zich terugtrok van Mij, en hun ogen die ontucht bedreven achter hun drollenafgoden, en zij zullen een afkeer hebben van zichzelf over de kwade dingen die zij deden, over al hun afschuwelijkheden.
10 En zij weten dat Ik, JAHWEH, niet zonder reden sprak, hen dit kwaad aandoende.
11 Zo zegt mijn Heer JAHWEH: Sla in jouw handpalm en stamp met jouw voet en zeg: Ah, over alle afschuwelijkheden van de kwade daden van het huis van IsraëlIsraël = strijder van God, die zullen vallen door het zwaard, door de hongersnood en door de pest.
12 Die ver weg is zal sterven door de pest en die dichtbij is zal vallen door het zwaard. En die overgebleven is en die bewaard is, zal sterven door de hongersnood. Dan beëindig Ik mijn woede tegen hen.
13 En jullie weten dat Ik JAHWEH ben, wanneer hun gesneuvelden zullen zijn te midden van hun drollenafgoden, rondom hun altaren op elke hoge heuvel, op alle toppen van de bergen en onder elke bloeiende boom en onder elke bladerrijke terebint, op de plaats waar zij rustgevende geuren gaven aan al hun drollenafgoden.
14 En Ik strek Mijn hand uit tegen hen en Ik geef het land troosteloosheid en troosteloosmaking, vanaf de wildernis van DiblaDibla = plaats van de vijgenkoek, in al hun woonplaatsen. En zij zullen weten dat Ik JAHWEH ben.

Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 7
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.