Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 10
door G.L.Rogers

Onze vaste verwachting - vervolg
Hoofdstuk 5:5-11

5.

en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, die ons gegeven is,
Verdere redenen voor zekerheid worden in de overblijvende verzen van dit deel van de brief gegeven. Aan de redenen gebaseerd op rechtvaardiging en vrede, in 1 en 2, en de bevestiging van deze verwachting als de vrucht van onze beproevingen, in 3 en 4, wordt nu de liefde van God toegevoegd als de ultieme grond voor verwachting. Verwachting is niet vernederend voor ons, niet nu en niet in de toekomst. "Verwachting" is een betere vertaling dan het vertrouwde en hoog vereerde woordje "hoop". Een meisje dat geen onmiddellijk uitzicht heeft mag hopen te trouwen, zelfs als ze geen vriend heeft; ze verwacht te trouwen wanneer ze verloofd is. Onze verwachting is zo zeker, dat een vurig vooruitzien gerechtvaardigd is. We zullen nooit beschaamd worden en belachelijk gemaakt worden omdat de uitkomst minder is dan onze verwachtingen. Veel eerlijke en oprechte gelovigen die tijdens de laatste eeuw geprobeerd hebben de datum vast te stellen voor de terugkomst van de Heer, zijn tot schande gemaakt. God faalde niet; de uitleggers faalden! Het is gevaarlijk vertrouwen te stellen op iets of iemand anders dan God en Zijn Woord. Doet men dat wel, dan nodigt men een vernederende desillusie uit, maar verwachtingen die gebaseerd zijn op Gods Woord, en niet op menselijke interpretatie, zullen ons nooit beschamen.

Zekerheid van redding is nodig om de heilige te verlossen van slaafse angst. Totdat hij verzekerd is van uiteindelijke redding, is alles wat hij doet in relatie tot God, ontsierd en bedorven door een geest van angst en zelfzuchtige inspanning om zichzelf veilig te stellen. De heilige is zonder zekerheid, wat niet anders is dan geloof in het evangelie, niet een echte aanbidder. Daarom worden hier, om het vaste grond te geven, de feiten van het evangelie nog eens samengevat, en ze doen ons allemaal bezig zijn met God. "Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt"(Ps. 130:4;NBG). Dat wil zeggen, vergeving maakt het mogelijk God te dienen met een eerbiedige vrees, terwijl, voordat men Gods gunst leerde kennen, mensen geregeerd worden door een slaafse vrees. We moeten onze zekerheid kennen voordat we God op aanvaardbare wijze kunnen dienen.

Omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is. De liefde van God, zelf-ontsprongen en zelf in stand houdend, is het motief achter de verlossing die Hij heeft bewerkt, en is de diepste grond voor ons vertrouwen. Het is de wortel waaruit de schepping en de redding voortkomen. Het komt als genade naar de zondaren, rechtvaardigheid en vrede brengend. Het is de sleutel van de paradox dat we mogen roemen in beproeving. Haar genadevolle karakter is bewezen door Christus' dood voor zondaren en vijanden. De liefde van God is zo in deze elf verzen en in onze harten uitgestort, dat we verzekerd voor Hem mogen staan. Dat het hier gaat over Gods liefde voor ons, en niet over onze liefde voor Hem, wordt aangetoond omdat het uit Zijn hart in het onze wordt uitgestort, en omdat de navolgende verzen ons het karakter tonen van Gods liefde, niet van die van ons. Liefde is van God; God Zelf is liefde. Er is geen echte, pure liefde dan van God. Alle liefde is afgeleid van die van Hem. Als een mens echte liefde voor God heeft, dan kan dat maar op één manier worden verklaard: "wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem"(1Joh. 4.16). Zo'n liefde kan niet bestaan zonder dat we liefde én zekerheid in ons ontvangen. Maar het is opmerkelijk dat hoewel Paulus spreekt van de liefde voor God van de heiligen, hij niet over zijn eigen liefde voor God spreekt. Hij geeft er de voorkeur aan te spreken over Zijn liefde: "Hij die van mij houdt" en "Zijn grote liefde waarmee Hij van ons houdt."

In onze harten uitgestort is. Het werkwoord bevat de gedachte aan rijke overvloed. Het gevolg is de meest grondige overtuiging van het feit van Gods liefde, ingeweven in onze harten. Dit is niet overwegend een emotionele ervaring, maar een dwingende en overwinnende overtuiging. Het hart is de zetel van begrip, wil, en gevoel. Ooit sidderden onze harten bij het vooruitzicht God te ontmoeten, maar nu Zijn liefde bekend is gemaakt geeft het Godgerichtheid aan ons denken, voelen en bestemming, en roept een verwachting op die naar Hem verlangt.
Door de Heilige Geest, die ons gegeven is. Afgezien een terloopse verwijzing, is dit de eerste maal dat de Heilige Geest wordt genoemd, en hier loopt Paulus niet vooruit op de waarheid die in hoofdstuk acht staat. Het is door Zijn Geest dat God mededeling doet over Zichzelf, Zijn leven, de dingen van Christus en de kennis van de waarheid. Hoewel het inwonen van de Geest alles wat we op den duur zullen lezen bijbrengt, is het enige dat ons nu voor ogen staat de uitstorting van de liefde van God in onze harten. De kennis van die liefde wordt aan ons overgedragen door middel van de presentatie van het evangelie van God over Zijn Zoon. Niet als abstracte waarheid, maar persoonlijk en levend gemaakt door de Geest, wekt het geloof op. Wanneer Christus wordt verkondigd wordt de Geest ontvangen door het horen van geloof(Gal. 3:2). Het gevolg is een kennis van de liefde van God voor ons, waarop een beroep kan worden gedaan als grond van verwachting. De ogen van ons hart worden verlicht en we vinden Gods liefde in het evangelie, in onze harten gegoten, waar de Geest verblijft.

De verzen 6-10 zijn één stuk opeenvolgende redenatie, waarin de Geest's onthulling van Gods liefde met de meest overtuigende logica wordt geanalyseerd en gepresenteerd. Het nauwe verband tussen dit pleidooi en de verklaring in vers 5 wordt getoond in het woord want(7), dat wat vooraf ging verbindt met wat volgt. De liefde van God wordt bekend gemaakt door Zijn daden. Het is door de presentatie van de feiten van Gods offer en prestaties voor ons dat Zijn liefde in onze harten uitgegoten wordt en onze verwachting van heerlijkheid gegrondvest. De Geest zegt: "God hield van je toen je zwak was en oneerbiedig en zondig, door de dood van Christus bewijs leverend van een liefde die mensen aan elkaar niet geven, zelfs niet wanneer ze toch ons respect en aanhankelijkheid zeer waard zijn, en zelfs niet wanneer liefhebbende toewijding onder hen z'n absolute hoogtepunt bereikt. Het is Gods eigen liefde, die boven alle vergelijk uitgaat, die Hij aan jullie harten aanbeveelt in de dood van Christus. Goddelijke liefde omarmt je terwijl je zelf zwak en oneerbiedig bent en zondaren willen het niet logenstraffen, nu dat ze gerechtvaardigd zijn. Daarom zou je geen angst moeten hebben dat je opnieuw onder Zijn toorn komt. Verder zal een liefde die het ultieme offer brengt ten behoeve van haar vijanden, je nooit in de steek laten nu je vrienden bent geworden. Deze constante, onverdiende en onuitblusbare liefde wordt aangetoond in de objectieve feiten van je redding en aan je bekendgemaakt door innerlijke onthulling in jullie harten."

6.

Want Christus stierf toen we nog zwak waren, nog overeenkomstig de tijd, ten behoeve van de oneerbiedigen. (CV)
God zette zich in voor onze verlossing toen we op ons slechtst waren, met alles op een aan ons dat Zijn verontwaardiging en vijandschap kon oproepen, en zonder ook maar iets dat Zijn liefde aantrok. Geen gelovige kan ooit weer zo on-attractief en onverdienend zijn als hij was toen God Zijn grootste bewijs van Zijn liefde voor hem gaf. De liefde van God moet altijd het fundament zijn voor ons vertrouwen. Wanneer we als gelovigen tot een betere kennis komen over onszelf, omdat we dan onze zonden zien in het licht van Gods heiligheid, is het voor ons moeilijk aan te begrijpen dat Hij ons met iets anders dan afschuw kan bezien. Een gewekt geweten kiest de zijde van de verontwaardiging van God en verwacht geen liefde. Maar God heeft lief terwijl we nog zwak zijn. Nu, in onze nieuwe verhouding tot Hem, zijn we sterk, maar dat is niet de reden waarom Hij van ons houdt. Als dat de reden zou zijn, dan zouden we aanleiding hebben te vrezen dat we bij ieder bewijs van blijvende zwakte we Zijn liefde kunnen verspelen. Ons totale onvermogen ten aanzien van de eis van de morele wet moet in de heilige God wel gevoelens opwekken van walging en minachting, maar dat het Hem ook tot medelijden bewoog is bewijs van Zijn liefde. Het is voor een mens moeilijk te geloven dat hij niet in staat is goed te doen. Israël twijfelde vaak aan Gods vermogen om te verlossen, maar ze schenen niet te twijfelen aan hun eigen vermogen om een rechtvaardige wet te houden. Ze zeiden, in hun zelf-onwetendheid, "Alles wat Jehovah heeft gesproken zullen wij doen." Eén van de doelen van het geven van de wet was de mens zijn morele zwakheid te leren, en dit was bedoeld om hem voor te bereiden het evangelie te geloven, wat Gods kracht is voor redding. Het was toen wij nog niets van deze kracht van God wisten, toen wij nog verstoken waren van de ware krachten van geestelijk leven, dat God al van ons hield. Nog overeenkomstig de tijd, dat wil zeggen, ten tijde dat de menselijke zwakte zichzelf had bewezen door tijdens vele testen te falen. Dit is een favoriete gedachte van Paulus. In Gal 4:1-4 wordt aangegeven dat de door God vastgestelde tijd voor het zenden van Zijn Zoon, als het passende moment in de menselijke geschiedenis, lag na de binding en blootstelling onder de wet. Het geschikte moment voor Christus' dood voor ons wordt hier verbonden aan onze morele zwakheid en oneerbiedigheid gedurende de tijd dat Hij voorbijging aan de straf voor zonden die voordien gebeurden onder de verdraagzaamheid van God(3:25).

Toen we ons in zo'n toestand bevonden, en in het juiste tijdsgewricht, stierf Christus ten behoeve van de oneerbiedigen. Zwakte toont noodzaak aan en doet een beroep op goddelijk medelijden, maar oneerbiedigheid is een absolute zonde die Gods verontwaardiging uitlokt. We moeten over de dood van Christus denken als verzoenend, want Hij stierf onder de vloek. Hier wordt niet de dood van Gods Zoon genoemd, maar van Zijn Christus, Zijn Gezalfde Profeet, Priester en Koning. Dit is een officiële titel en het is in Zijn officiële capaciteit dat Christus stierf voor de oneerbiedigen. Hij stierf voor hen zodat genoegdoening werd gedaan aan de eisen van het recht. Liefde kan niet z'n gang gaan voordat Gods rechtvaardigheid is gestaafd, zoals het ging door Christus' dood(3:25,26). Het is niet door Zijn leven of leer, of door morele overreding dat we werden gered, maar door Zijn dood. De morele invloed theorie van Christus' dood vindt nergens in de Schrift ondersteuning.

7.

Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven; maar misschien heeft iemand nog de moed voor een goede te sterven.
Gods liefde overstijgt de uiterste menselijke toewijding. In twee gevallen wordt liefde veronderstelt tussen mens en mens. In het eerste is het nauwelijks denkbaar, en in het tweede geval is het moeilijk voor te stellen, maar toch is het niet onmogelijk, het is een misschien, dat iemand nog de moed heeft om te sterven. In een enkel buitengewoon zeldzaam geval kan de toewijding van de mens, in z'n hoogste vorm, rijzen tot deze hoogte. Dit illustreert het buitengewone karakter van Gods liefde, vergeleken met zulke nobele en zeldzame bewijzen van liefde, zoals die in de menselijke geschiedenis te zien zijn. Een immense morele afstand scheidt het heroïsche zelf-offer van een mens ten behoeve van een persoon die de belichaming is van goedheid en adellijkheid, van Gods offer voor de zwakke en oneerbiedige. Menselijke liefde wordt bewogen door de verdienste van de geliefde; Gods liefde offert zich op voor hen die zonder goedheid, rechtvaardigheid, vroomheid, of morele kracht zijn. Misschien dat sommigen onder ons, zoals Prisca en Aquila, durven te sterven voor Paulus of een andere geliefde, maar wij zouden niet ons leven opofferen voor een verachtelijk persoon(Rom. 16:3,4).

8.

God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is.
God echter, door tegenstellingen tonend hoe groot Zijn liefde die van de mens overstijgt, bewijst zijn liefde jegens ons. De tegenwoordige tijdsvorm wijst er hier op dat God ons zet in de richting van de dood van Christus en de gevolgen daarvan, als het blijvende bewijs van Zijn liefde. Daarin wordt Zijn liefde in haar ware karakter getoond. Zijn liefde wordt gesteld tegenover die van de mens. Het is de Zijne, niet tegenover die van Christus, maar in tegenstelling tot alles wat onder de mensen liefde wordt genoemd. Doordat Christus voor ons gestorven is. Zijn dood is de daad waarmee God Zijn weergaloze liefde bewees. Zijn bijzondere aanbeveling is dat Hij ons liefhad toen we nog zondaren waren, zonder enige progressie in de richting van het goede waarvoor mogelijk een mens ten behoeve van een ander zou willen sterven. Dit zinsdeel zou verbonden moeten worden met toen we nog zwak waren uit vers 6, en toen we vijanden waren uit vers 10, want het fundamentele feit waarop dit pleidooi voor de zekerheid van onze redding rust, is dat God ons zonder voorwaarde liefheeft. Wij hebben hen lief die voor ons persoonlijk aantrekkelijk, geestverwant of liefdevol zijn, maar God hield al van ons toen we niet goed, maar opstandig en zondig waren. Misschien is ons in onze jeugd geleerd dat God van ons zou kunnen houden als we ons goed zouden gedragen, maar het feit is dat Hij van ons houdt terwijl we nog slecht zijn. God heeft Christus liefgehad en gekruisigd voor de meest kwade onder de mensen. Zijn liefde is net zo groot voor de ene zondaar als voor de andere. Waar de mens zichzelf opoffert, daar kijkt Paulus naar God die Christus offert. Het offer van Christus is voor God het offer van Zichzelf, anders zou de liefde van God minderwaardig zijn aan die van de mens. Zelfzuchtige en zondige wezens kunnen de intimiteit van de liefde tussen God en Zijn Zoon, die Christus' lijden tot Gods eigen offer maakte, niet vatten(Rom. 3:25; 8:32). Christus is het beeld en het Woord van God. Alles wat Hij deed, alles wat Hij is, en alles wat Hij opofferde en leed laat God aan onze harten zien.

Wat een commentaar op de blindheid en stompzinnigheid van de zonde wordt gevonden in het feit dat God, Die liefde is, het nodig zou hebben om Zijn liefde aan te bevelen aan schepselen die van die liefde afhankelijk zijn voor alles wat ze nodig hebben! Wat is het een weergaloze liefde die niet anders verlangt dan de dood van de Christus, de Zoon van god, om zich op een passende wijze aan te bevelen! Wat is het een genadevolle liefde die zich buigt naar hen die haar niet verdienen! Wanneer een man of vrouw trouwt beneden zijn of haar stand, dan is de verrassing groot en wordt er door sommigen zelfs van afwijzing gesproken. Maar toch blijven zulke mensen apathisch tegenover de aanbeveling van de genadevolle, minzame liefde van God die zich neerbuigt tot ons niveau.
Wet beveelt, liefde smart. God heeft zo lief, dat Hij Zijn vijanden uitnodigt en een reiniging brengt om de liefde van de onwaardigen te winnen(2Kor. 5:20; Efe. 2:9). Zijn doel is om onze onwetendheid en achterdocht uit te bannen en het fundament voor ons vertrouwen te leggen in de kennis van Zijn liefde. Zijn liefde is uniek, en verschilt net zoveel van wat wij liefde noemen als Hij van ons verschilt. Aangezien ze niet is opgewekt door iets dat liefdevol is in een mens, wordt ze ook niet geblust door al de zonde en vijandschap van de mens. God is liefde en Zijn liefde kan net zo min sterven als Hij.

9.

Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn.
Veel meer... derhalve. Het derhalve markeert de ware gevolgtrekking van de bewijzen van liefde die we al ontvangen hebben. Het zou zeer vernederend zijn onszelf veroordeeld te vinden op de dag van Gods verontwaardiging. Bewijs dat zoiets onmogelijk is wordt nu gegeven. Paulus' pleidooi gaat van groot naar klein. Het eerste werk van God voor onze redding is groter dan het laatste werk. Aangezien Hij al van ons hield toen we hulpeloze zondaren waren, en Hij toen het hoogst mogelijke offer bracht, hoe zal het dan wel niet zijn, nu we thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn? In vergelijk met wat God heeft gedaan voor de oneerbiedige en onrechtvaardige, zal wat Hij voor de gerechtvaardigden moet doen gemakkelijk zijn. Het grootste probleem is niet hoe een rechtvaardig persoon aan toorn kan ontsnappen, maar hoe God Christus kon offeren voor zondaren en ze door enkel geloof kan rechtvaardigen. Als zulke liefde werd getoond toen we goddeloos waren, zal dan diezelfde liefde hen, die God rechtvaardig heeft verklaard, niet beschermen tegen de verontwaardiging die komt over hen die onrechtvaardig zijn? Dit is wat men een a fortiori bewering noemt, een bewering van een lagere naar een hogere reden. God heeft een hogere aanleiding om de gerechtvaardigden te redden van verontwaardiging dan Hij heeft om zondaren lief te hebben. Andere verklaringen van dit soort zijn te vinden in 8:32; Matt. 6:30 en Luc. 11:13. De hoogste taak van de Godheid, de rechtvaardiging van hen die verontwaardiging verdienen, is meer dan succesvol afgesloten. In vergelijk hiermee is de al het andere gemakkelijk. Nu gerechtvaardigd is, aan de ene kant, tegengesteld aan de tijd toen we nog zondaren waren, en, aan de andere kant, verwacht het oordeel. We zijn niet in de toekomst, maar nu al, vrijgesproken en rechtvaardig verklaard. De toestand van rechtvaardig zijn is volkomen onverenigbaar met toorn. God is rechtvaardig, daarom kan Hij geen verontwaardiging doen komen over de rechtvaardigen. Hiermee wordt het onmeetbare verschil aangetoond tussen wat God heeft gedaan en wat Hij nog moet doen.

Het is niet de liefde, en ook niet de verzoening, maar rechtvaardiging die redt van toorn, en die rechtvaardiging is in Zijn bloed. Sir Robert Anderson heeft onze aandacht gevestigd op het feit dat in de symboliek van de Schrift, "bloed" betekent dat de dood is toegepast. Ons wordt gezegd dat we zijn gerechtvaardigd door bloed, omdat dat bloed is toepast door geloof. Als er zou staan "door Zijn dood", dan zou het waar zijn voor het hele menselijke ras. De dood van het Paaslam leverde bloed, maar dit moest worden toegepast om redding te verkrijgen. Rechtvaardiging is door bloed en is voor gelovigen, maar verzoening is door de dood van Zijn Zoon en is voor de hele wereld! Het bloed is verzoenend, bevredigend en rechtvaardigend voor de goddelijke rechtvaardigheid. Hoe veel liever zal God in de dag van Zijn toorn de rechtvaardige redden dan de onrechtvaardige? Hoe veel meer mag een rechtvaardig mens verwachten aan de toorn van God te ontkomen, dan dat God dat vreselijke offer voor hem zal lijden toen hij onrechtvaardig was? Laat hem die de waarde van Gods Christus en van Zijn kostbaar bloed kan meten ons vertellen hoe veel eerder wij door Hem gered zullen worden van de toorn.

Van de toorn die ons zo volledig door Paulus, die er meer over zegt dan alle andere schrijvers tezamen, is beschreven, is de gerechtvaardigde mens gered. Dit is de fundamentele redding. Zou er geen toorn zijn, dan zou al het schrijven van de eerste vier hoofdstukken nutteloos zijn geweest. De hoofdvraag voor zondaren is niet hoe we onszelf vrij kunnen maken van zonden, waarvan we weten dat ze schade aanrichten. De grootste vraag is: "Hoe kan een zondig mens rechtvaardig worden voor God?" God heeft ons het enig mogelijke antwoord gegeven. Menselijk redeneren zou zeggen: "Als God mij genadevol heeft gerechtvaardigd, en als ik niet in liefde en goede werken antwoord geef, dan verdien ik als een ondankbaar wezen weggeworpen te worden." Maar deze tegenwerping is hier niet aan de orde. Er zit een kleine waarheid in, en we zullen er over spreken als het onderwerp over dienstbaarheid aan de orde komt. De taal van het evangelie is deze: "Ik rechtvaardig je omdat ik van je houd, en door liefde heb ik Christus in Zijn bloed voorgesteld als jouw rechtvaardigheid. Ik ken Zijn waarde en van Zijn bloedstorting en ben tevreden. Wanneer jij ook tevreden bent met Hem en Mij vertrouwt, dan zul je van alle vrees voor de toekomst worden bevrijd."

Verwachting van heerlijkheid is niet gebaseerd op het antwoord van de heilige aan God, maar op de macht van God. Het is niet zo dat de zondaar buiten werken om is gered en de heilige door Zijn werken. Wij hebben een vrije huidige redding die zekerheid geeft voor de toekomst. Werken voor redding worden door sommigen bij de ene deur uitgesloten en bij de andere binnen gelaten. Werken hebben altijd te maken met dienstbetoon, nooit met redding! Gods rechtvaardigheid buiten werken der wet om is onze enige redding van de verontwaardiging; het wordt de onze door geloof. De Romanistische leer die rechtvaardiging baseert op het nieuwe leven is in tegenstrijd met de Schrift.

10.

Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft.
Nu verandert het thema van rechtvaardigheid naar vrede, van rechtvaardiging naar verzoening. Het nieuwe betoog loopt parallel aan dat van de verzen 6-9. Helaas zien veel uitleggers in vers 10 slechts een "zwaardere herhaling van het betoog in vers negen." Zo'n verklaring laat onbekendheid met het geheimenis van het evangelie zien. De feiten en betogen van deze twee verzen verschillen in ieder aspect, behalve dat ze beide beginnen met de liefde van God, en de methode van de twee betogen loopt van een kleinere reden naar een grotere. Drie onderdelen worden aangegeven. In het verleden waren we vijanden toen God van ons hield, in het heden zijn we verzoend, en in de toekomst zullen we in Zijn leven gered worden. Liefde die met weinig aanleiding in het verleden het grotere werk deed, vijandschap verwijderend en ons in deze genade bracht, heeft meer reden om het kleinere werk te doen dat hen veilig behoudt die al verzoend zijn. Dit is opnieuw zo'n a fortiori betoog. Als God Zijn Zoon niet spaarde, maar Hem opgaf om Zijn vijandschap met Zijn vijanden te verwijderen, zal Hij dan niet, nu dat Hij die vijanden heeft verzoend, ze veilig behouden door het leven van die Zoon? Deze taak is relatief eenvoudig en onuitsprekelijk zoet voor Hem Zelf. Zal Hij niet voor Zichzelf de vreugde grijpen van het voleinden van de redding van hen die Hij zo heeft liefgehad?

Het verschil tussen rechtvaardiging en verzoening is bij iedere stap opmerkelijk. God onthult verontwaardiging tegen oneerbiedigheid en onrecht; Hij laat geen verontwaardiging zien tegen Zijn vijanden; Hij verzoent ze allemaal met Zichzelf. Zondaren zijn niet verzoend, ze zijn gerechtvaardigd als ze geloven. Vijanden op zich zijn niet gerechtvaardigd; ze zijn verzoend, zelfs als ze vijandig blijven en ongelovig. Gods vijandschap is verdwenen; Zijn toorn blijft zolang zondaren eigenwijs blijven. Zoals Christus stierf toen we nog zondaren waren, zo was het ook dat toen we verzoend werden toen we nog zondaren waren. De dood van Christus maakte rechtvaardiging mogelijk; het maakte van verzoening een werkelijk feit voor de hele wereld. God bereikte dit, buiten het geloof van de mens om, door de dood van Zijn Zoon. De gevolgen zijn: rechtvaardigheid in het ene geval en vrede in het andere. De respectievelijke zaken zijn redding van verontwaardiging door rechtvaardiging, en redding zoals die is opgesloten in het leven van Christus, waarvan het laatste alles inhoudt dat in de navolgende hoofdstukken over ons leven in eenheid met Christus wordt beschreven. De wereld is verzoend, maar niet gerechtvaardigd. Verzoening verwijdert Gods vijandschap; rechtvaardiging verwijdert Zijn verontwaardiging. De wereld is verzoend, maar alleen gelovigen zijn gerechtvaardigd. Verzoening bevrijdt niet van toorn. Paulus predikt zowel toorn als verzoening. Er is niets onverenigbaar met het prediken van toorn en de verkondiging dat God vrede heeft met de wereld. Daarom moet verzoening, die zich bezig houdt met vijanden aan wie God Zijn liefde heeft getoond, niets wijzigen aan Zijn onthulling over de verontwaardiging over de zonden van de mensen. Hij houdt van vijanden, Hij haat zonde! Zoals Hij de zonde sloeg in de persoon van Zijn geliefde Zoon, zo is Hij er tegen daar waar Hij het vindt. Rechtvaardiging is door bloed, en dit moet, voordat ontsnapping aan toorn mogelijk is, worden toegepast door geloof; verzoening is door een dood die allen aangaat(2Kor. 5:14), ze onder het regime van de genade brengend, en die zij mogelijk tevergeefs ontvangen(2Kor. 6:1,2). God heeft de wereld verzoend, maar totdat de strijdvraag over zonde en ongeloof is geregeld, kan er geen wederzijdse verzoening zijn. Alleen de gerechtvaardigden kunnen de verzoening ontvangen. Verzoening spreekt van Gods vriendelijke houding tegenover Zijn vijanden; wederzijdse verzoening omsluit de wederzijdse vriendschap van de heilige die de verzoening heeft ontvangen. De kern van wederzijdse verzoening is niet de houding van God, noch die van de heilige; het is Christus onze Vrede. In Christus maakte God vrede. Christus is de Vrede die God heeft en die Hij ons aanbiedt. Iemand die Christus niet heeft, kan geen vrede met God hebben.

Rechtvaardiging handelt met zonden op een legale wijze; verzoening handelt met vijanden op een persoonlijke wijze. Van een rechter mag niet worden gevraagd enig persoonlijk gevoel te hebben tegen de persoon die berecht wordt, zelfs wanneer er wederzijdse vijandschap bestaat. Tijdens de rechtszitting mag er geen persoonlijk geschil bestaan. In de mate waarin persoonlijke gevoelens binnendringen, loopt hij gevaar onrechtvaardig te worden. Liefde of vijandschap moeten niet bij rechtspraak betrokken worden. Bij de aanklacht van zondaren, worden "vijandschap" of "vijanden" niet genoemd(1:18-3:20), noch wordt er ergens van verontwaardiging gesproken in verband met verzoening. Recht en verontwaardiging van God hebben te maken met Zijn regering, net zoals bij menselijke regeringen(13:4,5). Vijandschap is persoonlijk en kan daar bestaan waar oordeel niet aan de orde is. Van elkaar vervreemde vrienden brengen de oorzaak van hun vijandschap niet naar de rechtbank, behalve als er enig onrecht is gedaan dat onder haar jurisdictie valt. Zelfs tussen vrienden moet recht gesproken worden, en totdat dat is gedaan zal er over de vriendschap een wolk hangen, hoe vriendelijk ook de houding van beide partijen is; vandaar dat rechtvaardigheid aan vrede voorafgaat.

Dat nu pas in Romeinen voor het eerst melding wordt gemaakt van verzoening doet ons veronderstellen dat de eerste lezers van deze brief de waarheid al hadden geleerd, zoals die meer volledig wordt uiteengezet in 2Kor. 5:14-21. In vers 21 van die passage is rechtvaardiging, beknopt weergegeven, de basis van verzoening. Er is de nauwst mogelijke relatie tussen beide, maar ze worden niet met elkaar verward. Verzoening moet niet worden verward met rechtvaardiging, noch met bedekking, loskoping, pardon, verlossing, heiliging of welke andere fase van redding ook. Bij verzoening is God het onderwerp en de mens het doel. We werden verzoend en verzoend zijnde, zijn, net als "gerechtvaardigd zijnde", passieve werkwoorden. God handelt, de mens niet. Gods vijandschap naar de mens is opgehouden te bestaan, maar de vijandschap van de ongelovige mens blijft bestaan. Onze kan van de zaak is volledig en met opzet buiten zicht gehouden.

Het bewijs van Gods liefde moet worden gevonden in wat Hij heeft gedaan. Om hier ons antwoord te noemen zou niet van toepassing zijn op een betoog dat onze veiligheid geheel baseert op de liefde van God, waaraan we niet kunnen toevoegen. Het sterke punt is dat we verzoend werden toen we vijanden waren. Het zelfstandig naamwoord "vijanden" is ook passief. God zag ons als vijanden, en de dood van Gods Zoon ten behoeve van de mens stelde God in staat Zijn vijandschap weg te doen. Het heeft niet de vijandschap van de mens weggenomen. Zonder die dood kan God, Die heilig is, niet anders dan vijandig zijn tegen Zijn opstandige en aanvallende schepselen. Rom. 11:28 laat ons tegelijkertijd dezelfde mensen zien als vijanden en geliefden; zij zijn als natie opzij gezet en worden als vijanden behandeld, terwijl ze als verkozen volk de voorwerpen zijn van Gods liefde. Als natie worden ze behandeld als vijanden die buiten de verzoening staan. Als individuelen mogen ze, net als Paulus en alle anderen die hun Joodse positie verliezen, de verzoening ontvangen die er is voor de hele wereld. Nogmaals: de verzoening van de wereld is niet onverenigbaar met de verontwaardiging die dit ongelukkige volk nu al negentien eeuwen achtervolgd(1Thess. 2.16).

Het instrument van verzoening is de dood van Zijn Zoon. Als we letten op het verschil tussen de gebruikte titels, dan zien we dat Christus de officiële titel is, terwijl "Zoon" spreekt over een persoonlijke relatie tot God als Vader. We vergeten niet dat "in Christus was God verzoenende". Beide zijn natuurlijk waar, maar de titel Zoon benadrukt het aspect van de liefde, het ontzagwekkende van het offer van de liefde en de diepte van haar buiging, zoals in 8:32. De dood was een officiële daad, maar het was ook dat wat een liefde aanbeveelt die redt, wat het ook kosten moge. We zullen behouden worden in Zijn leven(CV), zet de positieve kracht van leven tegenover de negatieve kracht van de dood, als een veel grotere zekerheid om te redden. In de kracht van Zijn leven, wat een zegevierende overleving is van het uiterste dat zonde in al zijn vormen kan doen, zullen wij gered worden. Het gaat hier niet om redding van verontwaardiging. Dat was al geregeld bij onze rechtvaardiging. We zijn nu een stap verder. Deze frase loopt vooruit op de leer van de hoofdstukken zes tot acht. De gelovige is in hoge mate verbonden aan de Levende en onze Redder werkt altijd voor hen die in Hem zijn. We hebben het legale aspect gezien en het aspect van de liefde, en worden nu geïntroduceerd in het levens-aspect van redding. Het einde van het pleidooi van de Geest voor de liefde van God is bereikt. We zijn nu klaar om de gevolgen die ze voor ons heeft te aanschouwen.

11.

en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.
En dat niet alleen, niet alleen zullen we in de toekomst gered worden, maar we roemen er nu al over! Met de herhaling van deze woorden, waarmee ook vers drie begint, wordt het onderwerp van het roemen weer opgepakt. Hoewel we op zo'n gratis en genadevolle wijze zijn gerechtvaardigd dat het alle roemen in onszelf uitsluit, is het de hoogste perfectie in iemand die nog niet verheerlijkt is om in God te roemen. Redding is niet alleen maar negatief, zodat we van de toorn gered zijn; het is positief zodat we toegang tot- en onbedekte vrede met God mogen hebben. We zijn in afwachting van de overwinning die we geleerd hebben te verwachten. Maar dit alles is alleen mogelijk door onze Heer Jezus Christus. In de toekomst mogen we nooit vergeten wat we onze Heer schuldig zijn, noch kunnen we ooit zonder Hem voor God staan. Alleen in Hem zullen we in staat zijn het doorzoekende licht van Gods aanwezigheid te verduren. Door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben. Dit stemt overeen met de verzen één en twee. We verwerven geen verzoening, of maken het, maar we ontvangen het. Gods vrede, net als Zijn rechtvaardigheid, is een gift. Dat feit bewijst dat verzoening niet een verandering in onze houding naar God is. Wanneer we de verzoening ontvangen worden we veranderd, uiteraard, maar verzoening spreekt alleen van Gods werk en veranderde houding. Het Nieuw-Testamentische begrip verzoening is een ander dat uit het Oude Testament.

We hebben een hoogtepunt in de brief bereikt. Andere fasen van redding zullen gepresenteerd worden, maar we zullen de al gelegde fundamenten niet verlaten, noch zal nog komend onderwijs datgene wat we gezien hebben tegenspreken of wijzigen.

Rechtvaardigheid, vrede en heerlijkheid zijn een zekerheid voor allen die geloven.


Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 21, pagina 341. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.schriftwoord.nl