Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 30
door G.L. Rogers

Levendmaking van geest en lichaam
Romeinen 8:10,11
10 Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.
11 En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont.
Levendmaking bevrijdt van de aanwezigheid van de kracht van zowel zonde als dood; eerst van hun kracht en tenslotte van hun aanwezigheid en zo wordt de redding compleet gemaakt. Het onderwerp van deze verzen is levendmaking, of leven in Christus Jezus, aan ons ten beurt gevallen door de toedeling van de geest van Christus door de doop in geest(6:3-10). God is ook de Levendmaker van onze sterfelijke lichamen. Dit is in harmonie met de verklaring van onze Heer, opgetekend in Johannes 5:21:
Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil.
In vers tien maakt Christus onze geest levend, en in vers 11 maakt God, Die Christus Jezus opwekte uit de doden, onze sterfelijke lichamen levend. De Zoon leeft in de heilige en de Vader maakt woning in Hem, op die wijze hem tot een tempel van God makend. Waar de Zoon komt, daar is ook de Vader(Joh.14:23)

Niets anders dan levendmaking kan een afdoende verlossing voor de ten dode gedoemde zonen van Adam zijn. Verlossing moet de mens redden uit de uitersten van de dood. Dat Christus een Verlosser is Die zelfs voor dit gekwalificeerd is, wordt getoond in de eis dat "de Zoon maakt levend wie Hij wil," en in de verklaring: "Ik ben de Opstanding en het Leven." Opstanding alleen zou niet voldoende zijn, want hoewel het een grootse prestatie is, die de kracht van God en Christus demonstreert, draagt het niet het leven over van Christus, dat Hij kwam brengen, dat de heiligen van Hem hebben en wat hen in een hogere relatie met God brengt dan Adam had bij zijn schepping. Opstanding alleen verenigt mensen niet met Christus en maakt hen geen leden van Zijn lichaam en van de nieuwe mensheid. Geestelijk leven zal niet aan ongelovigen worden gegeven door middel van hun opstanding. Dat er een verschil is tussen opstanding en levendmaking wordt duidelijk gemaakt door het feit dat overleden heiligen levend gemaakt zullen worden vanwege het geloof en dat zij die niet zullen sterven en opstaan niettemin levend gemaakt zullen worden. Christus als het Leven, anders dan Christus de Opstanding, zal worden gepresenteerd in vers 10.

De twee verzen nemen het thema ter hand van leven in Christus en tonen waarom de gezindheid van de geest leven is. Onze huidige toestand met betrekking tot leven in Christus wordt eerst genoemd en dan onze toekomstige levendmaking. Ondanks dat is Christus in ons is, wordt van het lichaam gezegd dat het dood is, terwijl van de geest wordt gezegd dat hij leven is. Dan worden deze doodsheid en leven teruggevoerd naar respectievelijk Adam's zonde en Christus' rechtvaardigheid. De eerste uitdeling van leven is de levendmaking van de geest; de completering van de levendmaking betreft ons lichaam. Dit wordt beloofd door de inwoning van Zijn geest, Die Jezus uit de doden opwekte, wat voor ons die geloven de maat is van Zijn kracht.

10.

Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid.
Indien Christus in u is is een gunstige veronderstelling, zoals "indien iemand Christus' geest niet heeft" ongunstig was. Indien, naar ik aanneem, Christus in u is; dit is uw huidige toestand voor wat betreft lichaam en geest. Christus is in allen die in Hem zijn. Dit is de eenheid van geestelijk leven. Voor iemand is het hebben van de geest van Christus het hebben van Christus. Twee onderscheiden persoonlijkheden, de Zijne en de mijne, blijven onderscheiden, maar naast de persoonlijkheid delen Hij en ik één geestelijk leven. Precies zo, als verschillende persoonlijkheden, zijn alle zonen van Adam gezamenlijk delers in zijn zonde en dood. Maar Adam is dood en wij hebben geen gemeenschap meer met hem, terwijl Christus onze levende Heer is, met Wie wij een buitengewoon intensieve gemeenschap hebben. Iedere heilige mag net zo waar zeggen als Paulus: "Christus leeft in mij." Dit is niet het bereiken van een klasse, maar een eenheid waaraan iedere heilige deel neemt(Gal.2:20; 2Kor.13:5). Christus is aanwezig als onze Bron en Afdoendheid voor alles wat te maken heeft met leven, wandel en vrucht dragen. De kracht van zonde in het vlees, die het beeld van de gevallen Adam bestendigt, kan nooit worden opgeheven door besluiten, wetten of idealen, zelfs niet door een beroep te doen op Christus' voorbeeld. Alleen de energie van het nieuwe leven is voldoende om te bevrijden van de macht van overgedragen zonde.

Er is een verschil tussen het feit van Christus' aanwezigheid en de manifestatie daarvan in iemands wandel. In sommige gelovigen is de manifestatie van zonde duidelijker. Daarom heeft ook de manifestatie van Christus haar variabele graden, haar progressie en afglijden, haar plussen en minnen. Soms is het niet moeilijk er aan te twijfelen dat Christus in ons is, en sommigen veronderstellen dat Christus niet in alle heiligen is, omdat Paulus bidt dat "opdat Christus door het geloof in uw harten woning make."(Efe. 3;17). Zij vragen: "Waarom zou Paulus bidden dat Christus in hun harten zou wonen, als Hij daar al is?" De waarheid is dat Paulus in zijn gebed vraagt voor iets meer dan Zijn leden al bezitten. Allen hebben ze Christus in hun geest; niet allen hebben Christus in hun hart. Allen zijn ze één met Hem in leven; niet allen zijn één met Hem in hun hart. Voorbij het feit van de levende eenheid met Hem, die alle heiligen hebben, is er een voortdurende en bewuste hartsbezetting met Hem, die bij sommige heiligen ontbreekt. De realisatie van God en Christus is een ervaring, verkregen door een vervulling van bepaalde voorwaarden(Kol.1:9,10). In Efeze 3:1 wordt het werkwoord katoikeoo, verblijven, gebruikt. Dit is een sterker woord dan dat wat in Romeinen 8:9,11 wordt gebruikt en het benadrukt de gedachte van vestigen in een permanente verblijfplaats, tegengesteld aan een tijdelijke onderkomen. Christus' aanwezigheid wordt niet altijd op prijs gesteld in de harten van Zijn heiligen. Het hart kan andere gasten hebben, die het zo exclusief bezetten dat er voor Christus geen permanente plek is. Het hart is de zetel van de gedachte, verlangen en aanhankelijkheid. Het is heel gewoon dat we over hen die we liefhebben praten als zijnde "in ons hart." Een van Napoleon's soldaten, die van zijn generaal hield, raakte zwaar gewond. Terwijl een dokter in zijn borstkas zocht naar de kogel, zei de soldaat: "Ga nog wat dieper en je vindt de keizer!" Dit is de taal der liefde, verstaan door iedereen die liefheeft. Het is Paulus' verlangen dat Christus in onze harten zo'n plaats mag hebben. Op die manier verbleef Hij in Paulus' hart, en omdat Hij daar was, waren de heiligen daar ook(2Kor.7:3; Fil.1:7). Daarom nodigde Paulus zijn lezers op: "Heilig de Here Christus in uw harten."

We zijn op vitale wijze verenigd met Christus door de doop in geest, maar Christus verblijft in onze harten door altijd actief geloof. De armen van het geloof trekken Hem naar onze harten als het voorwerp van ons uiterste verlangen en aanhankelijkheid. Hiertoe vraagt Paulus dat wij "met kracht gesterkt worden door zijn Geest in de inwendige mens," omdat ons verlangen naar Christus zwak en onregelmatig is. We hebben geestelijke kracht nodig in onze innerlijke mens, zodat we ons van andere onderwerpen kunnen afkeren en vasthouden aan Christus. "Gij, Christus, is alles wat ik wens," zou ons oprecht verlangen moeten zijn. Omdat Hij liefde is, verlangt Hij er naar geliefd te worden, maar Hij kan Zich niet werpen op een liefdeloos en onwillig hart. Ongeloof sneert hiernaar als ware het mysticisme. "Mysticisme is nabijheid." Het is hart op hart gemeenschap tussen God en mens. "Niet iedere mysticus is een Christen, maar iedere volwassen Christen moet een mysticus zijn." Christus bant iedere twijfel uit het hart, Hij verzekert Zijn aanwezigheid aan ons bewustzijn, Hij bepaalt onze interesses en onze motivatie bij het bestuderen van de Schriften. Wij zien Hem in onze harten, net zoals we Hem in de heilige pagina's zien.

Een passage die gelijk is aan onze tekst is te vinden in Johannes 14:23:

Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.
Zowel Vader als Zoon komen verblijven bij hen die in hun liefde gehoorzaam zijn. Aangezien de Vader en de Zoon verschillend zijn, moeten we daarom niet de Geest van God, de Vader, identificeren als de geest van Christus, Zijn Zoon. Door de eerste worden we tot tempels van God gemaakt, door de laatste worden we zowel zonen als heiligen, omdat we leven hebben in Christus en we in Hem geheiligd zijn.

Dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde. Van het woord dood wordt gewoonlijk gezegd dat het betekent dat het lichaam aan het sterven is. Had de schrijver dit bedoeld, dan zou hij sterfelijk hebben geschreven, in plaats van dood. Het is onmogelijk een geïnspireerd woord te wijzigen, zonder iets van de waarheid te verliezen. Dood is in deze passage de antithese van leven in de volgende. Het onderwerp is levendmaking door middel van geest. Terwijl de geest het leven van Christus heeft ontvangen, is het lichaam dood omdat het dat leven ontbeert. Fysiek is het levend, hoewel onderweg naar de dood; geestelijk gezien is het dood. Daarom wordt van Abrahams lichaam gezegd dat het "reeds dood" was, voor zover het voorttelende kracht betrof. Zo is het lichaam van de heilige dood, voor zover het leven van Christus betreft. Een geestelijk lichaam wordt alleen verkregen door verandering, of door opstanding, wat een verandering inhoudt. Wanneer we sterven worden onze lichamen als zielse lichamen gezaaid, en opgewekt als geestelijke lichamen(1Kor.15:44,51; Rom.4:19). Het is dood vanwege de zonde. Dit is niet de persoonlijke zonde, maar die overgedragen zonde die de dood voortbracht, zonde die haar zetel heeft in onze sterfelijke lichamen en die alleen afgedaan kan worden in de dood. Ze staat niet op uit de dood. God lapt niet op wat onder Zijn oordeelsstraf ligt en bij onze oude mensheid hoort. Afgezien van het feit dat verstandige gewoonten en eenvoud bijdragen aan een gezond lichaam en geest, zijn de lichamen van de heiligen net zo onderworpen aan ziekte en dood als die van de ongelovigen. Vele heiligen dragen tot de dood de littekenen met zich mee die achter zijn gelaten door hun eerdere boze leven! Het lichaam van de heilige maakt deel uit van de oude schepping die onderworpen is aan ijdelheid, maar zijn geest behoort al tot de nieuwe schepping. Zo zijn heiligen met beide scheppingen verbonden en ze hebben het leven en vrede van de ene, en het kreunen van de andere(8:23).

Het woordje maar dient er toe dat we zien dat bovenliggende gedachte is dat de geest leven is vanwege de gerechtigheid. Hoewel het lichaam dood is, is de geest leven. Levendmaking begint in onze geest en zal eens ook het lichaam omvatten. De menselijke geest heeft leven ontvangen. Men kan zich afvragen hoe de levende geest leven gegeven kan worden. Twee soorten leven komen voort uit de gave van geest. Door geest werd Adam een levende ziel, net zoals alle dieren(Gen.6:17; 7:15; Job 27:3; Psa.104:30; Pred.3:19,21). De menselijke geest is Gods gift aan de mens waardoor de ziel leeft. Maar de geest die Christus geeft is die van de laatste Adam, Die een levendmakende Geest is. Het maakt van de menselijke geest een deelnemer aan het nieuwe leven, het leven dat in de Vader en de Zoon aanwezig is.

" Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf. "
(Joh.5:26)
Het leven dat Christus geeft is veel meer superieur aan het leven van de menselijke geest dan het goddelijke superieur is aan de menselijke, zoals Christus superieur is aan Adam(1Kor.15:45-49). De geest is niet alleen leven, maar is in wezen Leven, Christus' leven. We zouden verwachten: levend in tegenstelling aan dood. Maar hoewel de geest leven is, wordt er van het lichaam niet gezegd dat het dood is, want de doden mag dan leven gegeven worden, maar de dood zal worden afgeschaft. Er is een variatie aan leven: plantenleven, fysiek en zieleleven, en geestelijk en goddelijk leven. Christus onderhoudt alle, maar tussen deze verschillende soorten van leven zijn grenzen, die de een van de ander scheiden.

De geest is leven vanwege de gerechtigheid. Zoals het lichaam dood is vanwege Adam's zonde, zo is de geest levend vanwege Christus' rechtvaardigheid. Leven en rechtvaardigheid gaan hand in hand, net zoals zonde en dood. In het leven van Christus zit alle waarde van wat Hij is, en van wat Hij leed en bereikte als de Tweede Mens. Rechtvaardigheid zit in Zijn leven besloten, zodat wanneer Hij Zijn leven toedeelt, Hij ook Zijn rechtvaardigheid toedeelt. Rechtvaardigheid staat hoog in het vaandel van Romeinen. Aan hen die het evangelie geloven rekent God hun geloof toe als rechtvaardigheid(4:24). Zij die met Christus sterven zijn gerechtvaardigd van zonde, wat een negatieve rechtvaardiging is, vrijspraak of niet-beschuldiging(6:7).

Intussen is het lichaam sterfelijk en gedoemd te sterven. Maar wanneer onze geest de rechtvaardigheid van Christus ontvangt, zijn we positief rechtvaardig gemaakt. Dit is de "rechtvaardiging ten leven," die uiteindelijk aan heel de mensheid zal worden gegeven. De toebedeelde rechtvaardigheid is net zo positief en actueel als die van Christus. Ze vervult de rechtvaardige eis van de wet en maakt het, voor hen die wandelen naar de geest, mogelijk iedere inzetting in de brieven te gehoorzamen. In de heiligen is gemengd gedrag te zien, omdat vlees en geest, de dode en de levende, zij aan zij bestaan in dezelfde persoon. De volgende verzen laten ons onze plicht zien met betrekking tot deze krachten. De lusten van een ongeestelijk lichaam gehoorzamen staat gelijk aan het de zonde toestaan te regeren.

De wereld houdt niet van preken. Waarheid is vaak levenloos en afgezaagd. Er ligt geen zalving op de prediker of toehoorders. Lauw publiek verlangt naar de kick van nieuwigheden. Anderen kijken smachtend uit naar een glimp van Christus, of een demonstratie van de kracht van het evangelie. Maar Christus is in iedere heilige, Zijn leven is "de kracht in ons, niet onszelf, die zorgt voor rechtvaardigheid." "Getuigenissen" zijn vaak vals en bespottelijk, maar het getuigenis van een leven dat geestelijk is en rechtvaardig, kan niet worden tegengesproken. Schieten we hier in tekort, laten we dan de vrede bewaren, opdat we niet een vals getuigenis afleggen.

11.

En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont.
Het voorafgaande vers beloofde niets voor het lichaam als gevolg van de inwoning van de Levendmaker en in dit vers wordt niets gezegd over het opwekken of opstaan van het lichaam. Iemand die over dit vers schreef zei: "De opstanding van de heiligen is in Romeinen in het geheel niet in zicht." Als dat zo zou zijn, dan zou dat een opvallende en serieuze misser zijn, die onverklaarbaar zou zijn in een passage waarvan de verlossing van de wet van de dood het onderwerp is. Moet het lichaam aan de dood worden overgelaten, zoals sommigen beweren? Of zal de dood afgeschaft worden bij de universele levendmaking(1Kor.15:22-26)? De verlossing van de individuele heilige wordt voleindigd door de levendmaking van zijn sterfelijk lichaam, en zal plaatsvinden wanneer de Heer uit de Hemel zal komen. Hij zet dan het lichaam van onze vernedering om, wat niet hetzelfde is als de opstanding van een dood lichaam(Filip.3;21). Dit is het absolute hoogtepunt van het werk van de levendmaking.

De verlossing van ons lichaam is "adoptie", waarnaar we kreunend verlangen. We herhalen dat het eenvoudig ongelofelijk is dat een brief die het evangelie uiteenzet dat Gods kracht voor redding is, dit meest noodzakelijke en bekronende deel van onze verlossing zou missen. Alleen Paulus onthult het geheim van de verandering van de levenden, en het is niet waarschijnlijk dat hij die verwachting in Romeinen zou laten liggen, zelfs als hij ze al ten volle in 1Korinthe 15 heeft uiteengezet. Dit is de logische plek om te spreken van verlossing van het sterfelijk lichaam van hen die in leven zullen zijn bij de wederkomst, want na het lezen in vers tien dat het lichaam nog steeds dood is, moet men vragen: "Wat dan moet het dan worden?" Onze vraag wordt bevredigend beantwoord door de verklaring dat onze sterfelijke lichamen ook levend gemaakt zullen worden. Op die wijze gaan we van het "ten dele" door naar het complete.

En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, is een andere gunstige veronderstelling. Het doet de vraag rijzen of de Geest van God in jullie is. Als we mogen aannemen dat jullie heiligen zijn, dan verblijft de Geest in jullie, en dan zal Hij Die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook jullie sterfelijke lichamen levendmaken. Jezus is de persoonlijke naam van onze Heer als menselijk individu, terwijl Christus Jezus Zijn officiële titel toevoegt, Zijn verhouding aangevend met hen die Hij redt. De persoonlijke naam benadrukt het historische feit van de opwekking van de Mens uit de doden, wat de hoogste manifestatie van de kracht en heerlijkheid van de Vader is. Maar Jezus was ook de Christus, de gezalfde tweede Mens, het Hoofd van het lichaam en de Koning, Die in zo'n relatie tot de mensen staat dat was met Hem gedaan is ook in hen gedaan zal worden. De heilige zalving vloeit van het Hoofd naar beneden, naar al Zijn leden. Zo is Zijn opwekking een belofte dat ook wij net zo volledig verlost zullen worden uit de dood als Hij is. Paulus betoogt vaak vanuit de opstanding van Christus naar de verlossing van de heiligen(1 Thess.4:14; 1Kor.15; Efe.1:19,20). God zal net zoveel doen voor de leden van het lichaam als Hij deed voor Christus, en de opwekking van Christus is niet slechts een belofte daarvan, maar een patroon. Na het twee maal lezen van "opgewekt uit de doden" mogen we in redelijkheid verwachten te lezen dat God jullie dode lichamen zal opwekken. Maar dat staat er niet, hoewel de meerderheid van exegeten aanneemt dat Paulus dit bedoelde. Hun reden om dat zo te geloven is dat zij beweren dat de levendmaking wederkerig moet zijn aan de opwekking. De verlossing, die de inleidende betogen voor onze lichamen doen verwachten, moet van dezelfde omvang zijn als van de opwekking van Christus Jezus. Zij zien niet dat de levendmaking van het sterfelijk lichaam een verandering is die net zo groot is als de opwekking van Jezus uit de doden, want het zal ons als Hem maken, met heerlijke en onsterfelijke lichamen.

In plaats van dode lichamen spreekt Paulus van sterfelijke lichamen, en in plaats van opwekking spreekt hij van levendmaking. Er is een fysiek leven, waar mensen verstoken zijn van geestelijk leven. Het behoort bij de oude schepping. Dit is het geval met onze sterfelijke lichamen. Lichamen kunnen zowel fysiek als geestelijk dood zijn, in welk geval ze klaar zijn voor de begrafenis. Wanneer iemand sterft is hij niet langer sterfelijk, maar dood. We lezen niet "Het is gezaaid als sterfelijk lichaam," want mensen moeten niet de sterfelijke begraven, maar de dode. Ook wanneer mensen hun grootste kracht genieten zijn ze sterfelijk en veroordeeld te sterven. Er zijn twee wegen om uit de sterfelijkheid te ontsnappen. De ene is door de dood, die de sterfelijkheid voleindigt en beëindigt; de andere is door middel van levendmaking, waarin deze sterfelijke onsterfelijkheid aantrekt.

Het Griekse woord zooopoieoo is samengesteld uit twee elementen, LEVEN-maken, en betekent levendmaken, of levend maken. We zullen iedere weergave van dit woord geven, en het zal blijken dat het nooit wordt gebruikt om alleen opstanding te beschrijven, hoewel dat er soms ook aan te pas komt. Het betekent altijd: iets levend maken van wat dood of sterfelijk is. De Schrift geeft voorbeelden van levendmaking in de planten-, fysieke- en geestelijke wereld. Nooit beschrijft het een verbetering of toename van leven dat men al bezit. Ja, de regel lijkt te zijn dat, wat ook het onderwerp is, iets niet levend gemaakt kan worden zonder dat het (eerst) sterft. Onze sterfelijke lichamen zijn prima voorwerpen voor levendmaking, omdat in tegenstelling tot onze verlevendigde geest, van hen wordt gezegd dat ze dood zijn. Eenmaal levend gemaakt zullen ze geestelijke lichamen worden.

Zal...levend maken is een belofte. Uw geest is leven en uw sterfelijke lichamen zullen ook levend gemaakt worden. Ook is eigenlijk geheel overbodig, tenzij de noodzaak van zo'n verzekering bestaat omdat het nog niet heeft plaatsgevonden. Wij zijn levend gemaakt en gerechtvaardigd in geest, maar het lichaam is dood, sterfelijk, en onder het oordeel. Wanneer de uitspraak is uitgevoerd, zal de straf uitgeput zijn. Dan zal ook het lichaam leven gegeven worden, zodat het geestelijk wordt in plaats van ziels, zoals het nu is(1Kor.15:44).

Zulke toepassingen van deze tekst, zoals die tegenwoordig door helende culten worden gedaan, verzwakken en veranderen niet alleen de betekenis van het werkwoord levendmaken, maar ze zijn er ook de oorzaak van dat mensen het zicht kwijtraken op de beloofde levendmaking van onze lichamen. Er zijn maar weinige heiligen, als ze er al zijn, en als ze het hard nodig hebben en zulk een fysieke vernieuwing ervaren, die niet erkennen dat die in de verste verte niet vergelijkbaar is met de opwekking van Jezus uit de doden. Zoals Paulus doen vele heiligen levenslang hun werk ondanks hun lichamelijke handicaps. Het algemene gebrek aan lichamelijke vernieuwing leidt er bij de voorstanders van dit idee toe dat men ontkent dat Gods geest in alle heiligen verblijft. We citeren: "De beloofde opstanding van de sterfelijke lichamen hangt af van de voorwaarde van het inwonen van de Geest van Hem Die Jezus deed opstaan uit de doden, en we kunnen niet met zekerheid bevestigen dat deze geest in iedere gelovige verblijft(dat wil zeggen: permanent verblijft)." Zouden deze leraren immuun zijn voor de ziekten en zwakheden die algemeen voorkomen bij andere mensen, dán zouden we enig geloof kunnen hechten aan hun getuigenis. Levendmaking is niet helend, maar het verwijdert totaal alle oorzaken van ziekte en zwakte, door het overdragen van onsterfelijkheid.

Een groot commentator vraagt zijn lezers "waar te nemen dat Paulus hen die bij de wederkomst nog in leven zijn buiten zicht laat. Hun verandering is niet ingesloten in de uitdrukking zooopoieesei." Hij gelooft dat Paulus hier spreekt van opwekking van de doden, omdat hij uitziet naar een opstanding die een "samengaan is met de opwekking" van Jezus. "Wat hier gezegd wordt staat in verband met de zaak van hun reeds overleden zijn bij de wederkomst." Deze schrijver overpeinst een toekomst waarin de nu sterfelijke lichamen dood zullen zijn en hij gaat in dit vers voorbij aan het verschil tussen opstanding en levendmaking. Indien "hun verandering niet is inbegrepen in de uitdrukking zal ook levend maken," zoals deze schrijver beweert, dan mogen we ook de vraag stellen wanneer ze dan veranderd zullen worden. Ze kunnen niet opgewekt worden omdat ze niet zullen slapen, noch kunnen zij opstaan omdat ze niet in het stof van de dood zullen vallen. Al wat overblijft is levendmaking, waardoor de stervende levend gemaakt wordt. Wij zullen allen veranderd worden. Dat wat in vergankelijkheid wordt gezaaid, zal worden opgewekt in onvergankelijkheid en dat wat nog steeds sterfelijk is zal onsterfelijkheid aandoen. Van geest, ziel of een dood lichaam wordt nooit gezegd dat het sterfelijk is. De doden die worden opgewekt moeten levend gemaakt worden na hun opstanding. Paulus beweert dat de zaden die we zaaien niet levend gemaakt worden, tenzij ze sterven(1Kor.15:36). Hij verklaart dat de opwekking van de doden en hun komst met een lichaam, in sommige aspecten analoog zijn aan een plant die te voorschijn komt uit een zaad dat sterft en tot leven komt nadat het gezaaid is.

Wanneer Paulus verwijst naar de wegrukking van de levenden, samen met de doden, bij de wederkomst van Christus, spreekt hij altijd alsof het zeer nabij was en alsof hij en zijn toehoorders het nog zouden beleven. Op die wijze stelt hij de verwachting ook altijd ons voor ogen. "Wij, de levenden, die achterbleven," zijn zij die de levendmaking van onze sterfelijke lichamen verwachten. Wanneer hij vooruitloopt op de dood zegt hij:

" Immers, wij weten, dat Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, ook ons met Jezus zal opwekken en met u voor Zich stellen. "
(2Kor.4:14)
Hij beweerde zeker niet dat hij zou leven tot de wederkomst, of dat hij dan al dood zou zijn; maar hij presenteerde beide mogelijkheden. In 2Korinthe 5:1-4 overweegt hij drie toestanden:
  • een huidig aards tabernakelhuis, ons sterfelijk lichaam, dat zal worden afgebroken
  • dan is daar het gebouw van God, een huis dat niet met handen is gemaakt, aionisch, in de hemelen, ons geestelijk en onsterfelijk gebouw, waarnaar we kreunend uitzien, er naar verlangend gekleed te worden in onze hemelse dracht.
  • de derde toestand staat tussen deze twee in. Het is de naaktheid die voortkomt uit het afbreken van het aardse huis, voordat we bekleed worden met de dracht uit de hemelen.
Naar dat laatste verlangen we niet. We willen niet uitgekleed worden, wat gebeurt bij de ontbinding van de huidige tabernakel, voordat we ons nieuwe huis krijgen. Wat we wensen is dat het sterfelijke, de huidige aardse tabernakel waarin we leven, opgeslokt wordt door leven, zodat we niet de naakte toestand zullen ervaren, maar gekleed worden in ons onsterfelijk lichaam. Levendmaking geeft ons dit huis dat niet door handen gemaakt wordt. Wanneer dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet, wordt het opgeslokt door leven, ofwel in een oogwenk veranderd. Er wordt in Filippenzen 3:21 ook over deze verandering van sterfelijkheid naar leven gesproken, waar het sterfelijk lichaam "ons vernederd lichaam" genoemd wordt, dat de Redder Die we uit de hemelen verwachten zal omzetten. Omzetting beschrijft de verandering van de toestand van vernedering die bij sterfelijkheid hoort, naar die van heerlijkheid die behoort aan Hem Die tot nu toe als enige onsterfelijkheid heeft.

Door Zijn Geest, die in u woont. Studenten van de Griekse tekst hebben veel aandacht geschonken aan twee verschillende weergaven. Door Zijn Geest beweert dat de levendmaking is bereikt door middel van de inwonende Geest. Wat lijkt de echte weergave te zijn, vanwege Zijn Geest, beweert dat de reden waarom God zal levendmaken is dat het lichaam alreeds Zijn woning is. Zoals Hij het lichaam van Jezus tot tempel maakte, zo heeft Hij ook de onze gemaakt. Zijn aanwezigheid in de zin van "Hij Die Jezus opwekt uit de doden" is zowel de reden als de belofte dat Hij precies ook dat voor óns zal doen. Zo wordt de tegenstelling tussen vlees en geest, tussen de wet van de geest van leven en de wet van zonde en dood, tot een voleinding gebracht. De redding van God blijkt een afdoende verlossing te zijn voor hen die onderworpen zijn aan zonde en dood.

Een kort overzicht van iedere plaats waar het woord zooopoieoo, levendmaken, voorkomt, zal het verschil laten zien tussen dit en het woord anastasis, OP-STAANde, opstanding, wat een opstaan van dat wat gevallen is. Het is van belang op te merken over wat of wie wordt gezegd dat opstaat. Hoewel de passage "de opstanding van het lichaam" in de best bekende geloofsbelijdenissen voorkomt, staat ze niet in de Schrift; die spreekt van de opstanding van personen. We lezen van "de opstanding van de doden," van Christus, of Jezus Christus, of van de Here Jezus. Het werkwoord egeiroo, opwekken, wakker maken, wordt in een enkel geval gebruikt voor lichamelijke opwekking. Gewoonlijk worden personen opgewekt of staan ze op uit de doden; van lichamen wordt gezegd dat ze worden levend gemaakt, omgezet, en opgewekt(Rom.8:11; Filip.3:21; 1Kor.15:44). Natuurlijk komen zij die opstaan met lichamen. Christus is het Leven voor de doden. De laatste Adam is een levendmakende geest," tot leven brengend wie Hij wil. Op die wijze is Hij tegengesteld aan de eerste mens, Adam, die een levende ziel werd(1Kor.15:44-49). Het leven dat Christus toebedeelt is dat van Hem. Op iedere plaats, twee uitgezonderd, omvat levendmaking geestelijk leven. Voor zover als stervende en zielse(fysieke) lichamen tot geestelijke lichamen gemaakt zullen worden, wordt levendmaking zowel aan het lichaam als aan de geest toebedeeld. Er zijn voor de levendmaking van het lichaam voorbeelden uit de planten- en fysieke wereld.

Levendmaking van de geest gaat soms vooraf aan de dood en opstanding. Sommigen zullen opstaan zonder geestelijk leven, in welk geval er opstanding is zonder geestelijke levendmaking. Zij die nooit zullen opstaan, omdat ze niet zullen sterven, zullen levendgemaakt worden in lichaam zowel als geest. Tenslotte zal er een levendmaking zijn die een opstanding uit de doden zal inhouden voor een enkeling.

Heiligen worden onmiddellijk nadat ze zijn gaan geloven levendgemaakt in Christus. Deze geestelijke levendmaking vindt dus plaats voordat men sterft. Onze geest is nu leven vanwege de rechtvaardigheid. De eerste plaats in de Griekse geschriften waar dit voorkomt is zeer instructief. Ze wordt gevonden in Johannes 5:20,21. Het komt voor in een verhandeling voortgebracht door het verlangen van sommige Joden om onze Heer te doden, omdat Hij op de Sabbat een zieke man had genezen. Hij zei: " Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert."(vers 20) Hij gaat dan verder met spreken van het grootste werk, dat van het levendmaken van de doden. " Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil." Indien Hij levend kan maken zoals de Vader, dan heeft zo'n Persoon zeker gezag om mindere zaken te doen zoals het genezen, zelfs op de Sabbat. Dan zegt Hij hoe Hij de doden levendmaakt. "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Deze zullen uit het graf gaan in een opstanding van leven, omdat ze de stem hebben gehoord van de Zoon van God en leven. Opnieuw: "De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven(Joh.6:63). Het woord des levens wordt ontvangen wanneer men de stem van de Zoon van God hoort. Dit is heel verschillend van de wet, die slechts leven belooft aan hen die haar geboden doen. "Indien er een wet gegeven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtigheid voortgekomen zijn"Gal. 3:21). Omdat de wet geen leven geeft, geeft ze ook geen rechtvaardiging. Alleen wie Christus' leven hebben zijn rechtvaardig. "Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend"(2Kor.3:6). In twee gevallen is het werkwoord levendmaken samengevoegd met "mede": "hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden),
6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus"
Efe. 2:5,6) en "In Hem zijt gij ook medeopgewekt....
13 Ook u heeft Hij, .... mede levend gemaakt met Hem,"
(Kol. 2:12,13; CV). In beide gevallen zijn levendmaking en opwekking geestelijk en nu de onze vanwege onze huidige eenheid met Christus.

Er is ook opstanding zonder geestelijke levendmaking. Indien iemand niet geestelijk leven heeft ontvangen voordat hij sterft, zal hij ook zonder dat opstaan. Als leven en onsterfelijkheid het deel waren van allen die zullen opstaan, dan zullen allen eenvoudig door opstanding gered worden en niet onderhevig zijn aan de tweede dood of onderworpen zijn aan haar gezag(Openb.2:11; 20:6,14; 21:8). " Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet," maar toch zullen alle doden opgewekt worden(1Joh.5:12; 1Kor.15:21; Joh.5:28; Openb.5:12,13). Opstanding redt de ongelovige van de dood waartoe hij is verdoemd as zoon van Adam. De eerste dood is de straf voor de raciale zonde. De laatste Adam verlost allen die sterven van deze dood. De tweede dood volgt op het oordeel(Openb. 20:11-15) en is de straf die zal worden opgelegd voor alle persoonlijke zonden van hen die niet gerechtvaardigd of vergeven zijn.

Voor hen die niet sterven is er fysieke levendmaking zonder opstanding. Levendmaking zal dan zowel lichamelijk als geestelijk zijn. Die heiligen die in leven zijn bij de wederkomst zullen fysiek worden levend gemaakt. Hun zielse lichaam zal tot geestelijk lichaam worden gemaakt, zonder dood, begraven en opstanding. Dit is het geheim van de verandering dat Paulus mocht onthullen. Alleen doden kunnen opstaan, maar allen zullen levend gemaakt worden. In de toekomstige tijden zal niemand meer sterven. Toen Christus zei: "Ik ben de opstanding en het Leven," voegde Hij daar aan toe: "wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven"(Joh.11:25) Voor hen is Christus de Opstanding uit de doden.
De volgende uitspraak wordt niet zo goed begrepen. Ze luidt: "en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in de aion niet sterven"(Joh.11:26;CV) Voor deze is Hij het leven, zonder opstanding. Sommigen hebben gedacht dat dit verwijst naar hen die overleven totdat de Heer neerdaalt uit de hemel. Als dit zo is, dan zou het geheim dat Paulus nu onthult al verwacht zijn, en dan zou het geen geheim meer zijn toen hij het vertelde. Zowel in het Koninkrijk als in de nieuwe schepping zullen velen niet sterven. Toen Christus zei "in de aion", sprak Hij van het Millennium, waarin alleen de bozen zullen sterven. Hij bedoelt dat sommigen de hele aion zullen leven, terwijl anderen sterven. Maar het is onthuld dat in de laatste aion niemand zal sterven en dat voordat de voleinding plaats vindt, allen levend gemaakt zullen worden. Doorheen de aion zal de dood beperkt en begrensd worden tot de Poel des Vuurs, waarin de bozen geworpen zullen worden bij het Grote Witte Troon gericht.
Veel van de zegeningen die uitgedeeld worden aan de ecclesia, die Zijn lichaam is, zijn verwachtingen van gunsten tijdens de nieuwe schepping(1Kor.10:11). Het lichaam van Christus behoort echt tot de nieuwe schepping en niet bij het Millennium. Net zoals de gemeente op de Pinksterdag veel voorproefjes kreeg van de toekomende aion, zo zullen de heiligen die in leven blijven tot de wederkomst een voorproefje krijgen van de laatste aion, wanneer, zonder dood en opstanding, mensen levend gemaakt zullen worden en dat is wat Paulus volhardend onderwijst.

Hoewel er opstanding is voor hen die geen geestelijk leven hebben, lijkt een fysieke levendmaking noodzakelijk te zijn om hun opstanding mogelijk te maken. Levendmaking kan betekenen: de toewijzing van plantaardig, fysiek of geestelijk leven aan dat wat dood is. God is de Auteur van alle leven, wat voor soort dan ook. Hij maakt ook levend wat dood is, of dat nu een dood zaadje is, Abrahams lichaam, of de lichamen van de heiligen. God maakt ta panta levend, het al, het universum(1Tim.6:13). Dit kan levendmaking inhouden op een lager niveau dan het geestelijke. Paulus geeft hiervan twee voorbeelden. De dubbele vraag beantwoordend: "hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij?"(1Kor. 15:35) laat hij zien dat er een analogie is tussen de levendmaking van zaden en de levendmaking van een dood lichaam. De cursieve woorden attenderen op het feit dat de dode personen opgewekt zijn en dat deze komen met een lichaam. De vragensteller vraagt naar het soort lichaam, en Paulus handelt dit volledig af. Zaden die gezaaid zijn worden niet levend gemaakt, tenzij ze sterven. Het zaad is niet opgestaan, maar levend gemaakt. Vaak wordt, wanneer de aardappelen worden gerooid, samen met de nieuwe aardappelen ook de teloor gegane restanten van de pootaardappel opgegraven. Dit zou opstanding zonder levendmaking illustreren, als zoiets mogelijk zou zijn. De geïnspireerde illustratie van 1Korinthe 15:36-38 is gebaseerd op natuurkundige fenomenen, en wordt gegeven om dwalend denken te corrigeren. Hoofdzakelijk zijn de heiligen in beeld, maar verklaart deze illustratie ook niet de opstanding van de boze doden?

Wanneer Paulus over verandering spreekt, dan betreft dat vlees en bloed, ofwel vergankelijke en sterfelijke lichamen. Het verstaan van onze tekst hangt af van wat staat geschreven in 1 Korinthe 15:35-49, waar fysieke levendmaking het belangrijkste is. Stervende zaden, niet sterfelijke, thneetos, worden levendgemaakt. Er bestaat over het ontkiemen van zaden net zo'n groot mysterie als over de levendmaking van een dood lichaam, maar toch verbaast niemand zich over dat feit.

"Als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. 38 Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam."
(1Kor.15:37,38)
De begrip ondersteunend van een veranderd lichaam, laat hij zien dat er verschillende soorten vlees en verschillende heerlijkheden zijn. Zo is dat ook met de opstanding van de doden(meervoud). Dan, de analogie van het zaaien van zaad volgend, zegt hij vier maal: "Het[het lichaam] wordt gezaaid... het wordt opgewekt." In ieder geval is een verandering van toestand, want je zaait niet het lichaam dat zal zijn, of dat nu zaad is of een dode mens. Er is een levendmaking en verandering. De opgestane lichamen van de boze doden zullen aan de Adamitische veroordeling ontsnappen. Zij zijn nog steeds ziels, gelijk Adam was voordat hij zondigde.

Wat een ander voorbeeld lijkt te zijn van fysieke levendmaking, is te zien in het geval van Abraham, in wie bepaalde lichamelijke krachten gestorven waren. Maar hij geloofde God als zijnde de Ene Die levend kan maken uit de doden. Door geloof in Gods belofte van een veelvoudig nageslacht, ervaarde hij, met Sara, een levendmaking van dode fysieke vitaliteit. Dit was niet een geval van het genezen van ziekte, of van het geven van kracht in plaats van zwakte, noch van opwekking, maar van het levendmaken van "zijn eigen verstorven lichaam"(4:17). Dat wat levend wordt gemaakt is al dood of stervend - een zaad, dode voorttelende kracht, of doodsheid in de menselijke geest en in het sterfelijk lichaam. Levendmaking omvat altijd een verandering van de ene toestand naar de andere, van doodsheid naar leven. Dezelfde persoon die in slaap viel wordt onveranderd opgewekt, maar niet met hetzelfde lichaam.

Christus, de Levendmaker, werd Zelf levend gemaakt omdat Hij echt stierf. Een vraag die uw schrijver ontving stelt: "Staat er niet in 1 Petrus 3:18 dat Christus was opgewekt als een geest?" Als Hij "een geest" zou zijn in het laatste zinsdeel, was Hij dan "een vlees" in het eerste? Laten we eens de Griekse tekst lezen met de sublineair van de Concordante Vertaling: thanatootheis men sarki, ZIJNde-(veroorzaakt-naar)-STERVEN ZEKER AAN-VLEES, zooopoieetheis de pneumati, ZIJNde-gemaakt-LEVEN DOCH NAAR-GEEST. Het "aan" dat voor "vlees" en voor "geest" staat, geeft aan dat deze naamwoorden in de derde naamval staan. Dit wordt in vertalingen aangegeven door een voorzetsel. De Griekse derde naamval heeft, net als de andere gevallen, vele gebruiksmogelijkheden. Het duidt interesses, positie of middel aan. Er is de derde naamval van belangstelling of verwijzing, de derde naamval van locatie en de derde naamval van het instrument of middel. Geen van deze zou aangeven dat Christus werd opgewekt an een geest. De instrumentele derde naamval betekent dat Christus ter dood werd gebracht door middel van het vlees, iets waarmee Hebreeën 2:14 instemt. Hij werd vlees opdat Hij zou sterven. Hij werd levend gemaakt door middel van geest, zoals ook wij dat zullen worden. Het was niet alleen Zijn geest die werd levend gemaakt, maar dat wat ter dood gebracht was: Hij! Hoewel Hij werd opgewekt en opstond, wordt dat hier niet vermeld.

"Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden."
(1Kor.15:22)
Ook hier is Christus de Opstanding en het Leven. Er mag dan een opstanding zijn zonder levendmaking, maar volledige levendmaking moet opstanding omvatten voor allen die gestorven zijn. Dat dit zo is wordt duidelijk door het feit dat, als gevolg van levendmaking, de laatste vijand, de Dood, zal worden afgeschaft. De drie klassen van hen die levend gemaakt worden, zijn duidelijke onderscheiden(1Kor.15:20-26). De gevolgen zijn: de afschaffing van alle soorten dood; de opheffing van alle soevereiniteit, gezag en macht. Dit leidt niet tot anarchie, want allen zullen onderschikt zijn aan de Zoon, in een onderschikking die zó liefdevol is, dat uitoefening van gezag en kracht overbodig zou zijn. Zoals Christus Zichzelf zal onderschikken aan God, zo zullen al Zijn schepselen aan de Vader onderschikt worden, opdat God mag zijn Alles[meervoud] in allen. Dit wordt veroorzaakt door Hem Die een levendmakende Geest is. Hij zegt niet: "Ik bewerk het," maar: "Ik ben de Opstanding en het Leven." Geen enkel soort dood kan overleven voor de levengevende energie van de laatste Adam.

Er zijn door uitstekende exegeten andere interpretaties gegeven. Uw schrijver ontkent niet de waarheid daarvan. En er kan een ogenschijnlijk verschil zijn tussen deze interpretatie en bijvoorbeeld een commentaar in de notities bij de Concordante Vertaling. Dit is eerder oppervlakkig dan fundamenteel, want beide schrijvers aanvaarden de gepresenteerde aspecten van beide. Er zal nog veel licht doorbreken uit het geïnspireerde Woord, en wanneer men het vindt zal waarschijnlijk blijken dat de ogenschijnlijke verschillen alleen maar facetten waren van dezelfde diamant. Voorbeeld: het is niet eenvoudig te zeggen hoe groot "het onderpand van de geest" wel niet is, noch zouden we scheidsrechterlijk moeten beslissen wat figuratief en wat letterlijk is. Aan sommige standpunten houden we schuchter vast, totdat meer licht gloort. Het onuitputtelijke Woord levert eerst de fundamentele en onweerspreekbare waarheid, waardoor mensen leven, waarheid die geen vraag of aanpassing verdraagt. Dan zijn er andere dingen waarvoor slechts weinigen afdoende geestelijke kracht hebben om ze te begrijpen. Iedere heilige heeft zijn eigen mate van begrip van Christus, en allen hebben dat min of meer segmentarisch. Daarom is ook ons begrip van de waarheid zo onvolledig, dat we altijd meer zouden moeten verwachten en er voor open staan het te ontvangen.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 25, pagina 235.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.schriftwoord.nl