Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 38
door G.L. Rogers


God is voor ons
Romeinen 8:31-34

31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?
33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt;
34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.
De grote climax van het evangelie wordt bereikt in de juichende overwinningspsalm waarmee dit hoofdstuk sluit. Deze uitingen van blijdschap worden in de harten en monden van nog steeds lijdende heiligen gelegd. Liefhebbers van dit imposante schrijven worden verblijd met de weergaloze letterkundige genade van deze triomfpsalm. Ze heeft alle ritme en schoonheid van vorm die in de Hebreeuwse schrijfkunst maar te vinden is. Maar kostbaarder dan dat: ze beroert de harten van hen die het recht hebben ze te zingen, zodat het vertrouwen in God versterkt wordt en een niet te onderdrukken vreugde opwelt in een liefhebbende lofprijzing van God. In welk een onneembare vesting van genade heeft God ons gebracht! En tegen welk een onvoorstelbare prijs van lijden aan Zichzelf en Zijn Zoon heeft Hij onze redding uitgewerkt en al onze angsten verjaagd!

De rest van de brief heeft niets toe te voegen aan de al gegeven onthulling van het evangelie. Drie bedelingshoofdstukken, negen tot elf, laten zien hoe de verzoening van de wereld mogelijk werd gemaakt door het verwerpen van, op een kleine minderheid na, het uitverkozen volk. De verzoening van de wereld is de basis waarop God Zijn evangelie direct aan alle mensen kan adresseren, en hen kan negeren die een koninkrijk van priesters zouden moeten worden(Ex. 19:6). Deze tijdelijke terzijdestelling moet uitgelegd worden, zodat Gods huidige omgaan met de wereld verzoend kan worden met al Zijn beloften aan Israël. De hoofdstukken twaalf tot zestien nemen opnieuw een paar kenmerken ter hand van het onderwijs dat we al gehad hebben, het verder uitbouwend en het in alle levenszaken toepassend op de wandel van de heiligen. De taak van het presenteren van onze lichamen voor God wordt verder aangemoedigd, tezamen met de gedetailleerde heiliging en de omvorming van gedrag, zoals uiteengezet in de inzettingen van deze hoofdstukken.

Ons wordt een serie jubelende vragen gesteld, waarop geen antwoord wordt gegeven in de vorm van verder onderwijs, omdat alle antwoorden al in eerdere hoofdstukken zijn gegeven en hier worden samen gevat. Alles wat we hebben geleerd verzekert ons dat God altijd alles ten goede voor ons heeft doen medewerken en alles wat tegen ons wordt gebruikt ten behoeve van ons is, 31. Aangezien God onze zaak tot de Zijne heeft gemaakt en iedere beschuldiging tegen ons heeft gepareerd door Zijn eigen Zoon te offeren, Zal hij met grote zekerheid met Hem alles geven wat nodig is om dat af te maken waaraan in ons is begonnen, 32. Wie hebben het lef een aanklacht in te dienen tegen hen van wie God genadevol verklaart dat ze rechtvaardig zijn(vers 33)? Waar kan men iemand vinden om de verkorenen te veroordelen, aangezien de Rechter van allen, Christus, voor hen is gestorven; nee, beter nog, Die werd opgewekt om wille van hun rechtvaardiging en nu zit aan de rechterhand van God, daar ook ten behoeve van hen pleitend(vers34)? Bovendien: wie zal hen scheiden van de liefde van God, die gedoopt zijn in Christus Jezus? Geen enkel geweld van de mensheid, geesten of welke kracht dan ook kan hen, die op levende wijze zijn verenigd met de Zoon van Zijn liefde, scheiden van de liefde van God, 35-39. Zo zijn de twee hoofdkenmerken van het evangelie - een onuitdaagbare rechtvaardiging door Christus en een onlosmakelijke eenheid met Hem - de leidende thema's in deze "lyrische uitbarsting."

31.

Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Deze dingen kan verwijzen naar hen die in de onmiddellijk voorafgaande verzen werden genoemd, of, meer waarschijnlijk, naar alle dingen die gezegd zijn over Gods kracht tot redding. Overdenking van deze dingen zal ons een juiste schatting brengen van echte waarden, want zij zijn de ons gegeven dingen voor onze huidige redding en lijden, terwijl we door tegenstanders worden aangevallen. Zelfs nu hebben we geen reden om te vrezen, noch zouden we onze vreugde moeten uitstellen totdat we de heerlijkheid verkrijgen. Wij lijden, maar we zouden de vrees voor lijden moeten versmaden.
Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Al Gods vijanden zijn vijanden van ons. De wereld, het vlees en de duivel zijn geen vrienden van God of van Zijn heiligen. Maar alle vijanden staan zodanig onder Zijn controle, dat Hij zelfs de ergste tegenstand doet bijdragen ten goede. Zelfs ons eigen vlees en dat van onze mede-heiligen is gemaakt om dienstbaar te zijn aan de wil van God.

Wij zullen altijd vijanden hebben die willen proberen ons, en door ons heen Christus Jezus, te beschadigen. Zoals zij Hem buitensporig gehaat hebben, zo zullen zij ook ons haten. De wereld kent geen pardon voor deserteurs en de gemeenschap slaat altijd iemand die een andere weg gaat, want nonconformisme veroordeelt door haar dissidentie de boze praktijken van hen die wel die weg gaan. De vijand zal altijd actief genoeg zijn om ons geloof ten volle te beproeven, maar dit kan ons alleen maar verbeteren en aantonen hoe volledig God als Verdediger voor ons is.

32.
Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?

Een invoelend rededeeltje, ge, wordt in de populaire vertalingen onvertaald gelaten[gelukkig heeft de NBG het wel goed: ge = zelfs;WJ]. Het betekent dat Hij Die Zijn Zoon offerde, ons ook zeker met Hem alles zal schenken. Dit vers is aanvullend bewijs dat God voor ons is. Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Paulus benut hier hetzelfde woord dat in de Griekse Septuagint vertaling wordt gebruikt voor het verhaal van Abrahams offerande van Izaäk. Het is Abrahams geloof, niet dat van Izaäk, dat beproefd werd en dat de loftuiting van Jehovah verwierf(Gen. 22:16-18; Heb. 11:17-19). In de gehoorzaamheid van geloof bracht Abraham het ultieme offer van wat hem het meest dierbaar was. In het licht van Abrahams zielesmart over het offeren van Izaäk, mogen we een blik werpen in het hart van God en het oneindig veel grotere offer dat Hij bracht toen Hij niet Zijn eigen Zoon spaarde. Het offer van God was veel groter dan dat van Abraham, omdat God groter is dan hij. God voerde tot het einde door wat Abraham niet was toegestaan te voleinden, omdat Abraham niet God was en Izaäk niet Gods Zoon. Maar God gaf ons hier een beeld dat ons zou helpen Zijn eigen volkomen offer te begrijpen. God is Liefde, de Bron van alle ware liefde. Alle ware liefde is uit God. Gods liefde is een onuitputtelijk reservoir en is groter dan alle liefde die tot op heden in de harten van Zijn schepselen is gevloeid. Als God de opperste demonstratie en het duurzame bewijs zou willen geven van Zijn liefde, dan zou Hij wijzen op het feit dat Hij Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard. Op die wijze beveelt Hij Zijn liefde voor ons aan, want God houdt zoveel van deze wereld dat Hij Zijn Zoon gaf om op het kruis getild te worden, zoals Mozes de slang optilde in de woestijn(Rom. 5:18; Joh. 3:14-16; 1Joh. 4:10). Deze bekende woorden betekenen weinig voor ons, omdat we op de een of andere manier falen te geloven dat er een smart van lijden zou kunnen zijn in het hart van God, groter dan dat in het hart van Abraham of van welk menselijk wezen ook dat van zijn nakomelingen houdt.

Een niet-lijdende liefde is onbestaanbaar in een universum waarin de zonde is binnen gedrongen en dat ondergedompeld is in lijden. Hoe groter de liefde, hoe groter het vermogen om te lijden. God hield in het bijzonder van Zijn Zoon. Hij had een groter verlangen om Hem te sparen dan welke andere ouder ooit zal hebben. Gelovige ouders die rouwen om een geliefd kind, lijden niet tevergeefs als zijn ondervinden dat hun verlies hen helpt om een, zij het wat zwak, beeld te krijgen van het grotere lijden van God. Het is niets minder dan godslastering om God te zien als zonder mededogen en niet in staat te lijden. Hoe kan Hij Zijn liefde aanbevelen aan een lijdende mensheid door het lijden van Zijn eigen Zoon, als Hij niet tenminste een weinig deel heeft aan dat lijden? Zelfs in de smart van het kruis van Christus was het Woord van God en het beeld van God bezig de eeuwenlange goddelijke ellende hoorbaar en zichtbaar te maken die de zonde heeft veroorzaakt. Dat "de mens heeft gezondigd en God heeft geleden" is een waarheid die doorheen heel de Schrift loopt. Zonde doet God rouwen.

De uitdrukking Zijn eigen Zoon is van speciaal belang wanneer we ons herinneren dat God Abraham vroeg zijn enige zoon, Izaäk, te offeren. God vroeg Zijn vriend Abraham niet iets meer te doen dan Hij Zelf van plan was. Kijk naar Gods zelf-offer door het hart van Abraham, op het moment dat hij het mes ter hand nam om de zoon te doden die God op wonderlijke wijze aan hem gegeven had. Een liefde zoals die bestaat tussen de Vader en de Zoon is de maatstaf van de liefde van de Zoon naar de heiligen. "Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad"(Joh. 15:9). En de Zoon bewees Zijn liefde voor ons door Zich voor ons over te geven(Gal. 2:20). De liefde van de Zoon is niet groter dan die van de Vader, noch maakte Hij een groter offer voor ons. Het woord eigen, idios, beschrijft een unieke relatie met de Vader, als deelnemer aan Zijn eigen natuur en karakter. De Zoon is altijd een met Hem, in alles wat de Vader wil. Het is deze relatie en de liefde die de Vader en de Zoon samenbindt, die ons in staat stelt te zien dat God "deze liefde van Hem" aanbeveelt door de dood van Christus. Het is voor iedereen heel duidelijk dat Christus' dood Zijn liefde bewijst. Maar hoe bewijst het de liefde van de Vader, als het offer van de Zoon niet net zoveel de opofferende liefde toont als die van Hem zelf? Wanneer zullen we echt geloven dat God Liefde is en dat Liefde lijdt met hen die geliefd zijn? De Vader spaarde Hem niet, maar gaf Hem over voor ons allen. Christus werd over gegeven door het uitdrukkelijke raadsbesluit en de voorkennis van God. Het behaagde Jehovah om Hem te kneuzen. Hij was het die Hem deed rouwen. En Christus ging naar het kruis in gehoorzaamheid aan de wil van Zijn God en Vader(Hand. 2:23; Jes. 53:10; Phil. 2:8; Matt. 26:39). We kunnen veilig zeggen dat dit voor God moeilijk was om te doen, juist omdat Hij God is. Maar als we Gods liefde door de onze mogen interpreteren, in haar meest Goddelijke activiteit, dan mogen we wel zeggen dat het verlaten van Zijn geliefde Zoon op het moment dat Die het hardste een God en Vader nodig had, het moeilijkste is geweest dat God ooit heeft moeten doen. Zo'n dood en zo'n behandeling van een rechtvaardig Mens, zo'n verlaten zijn door God van Iemand Die altijd Hem had behaagd en gehoorzaam was geweest aan Zijn wil, laat zien hoe God Hem echt over gaf. Gods eigen Zoon was ten behoeve van ons tot vloek geworden. Toen Hij, Die ooit bestond in de vorm van God, Zich boog voor de dood aan het kruis, waren God en allen in de hemel diep bedroefd. "De Aarde kent geen verdriet dat de hemel niet kan verwijderen," omdat de Aarde geen verdriet heeft dat de hemel niet gedragen heeft.

Deze worsteling werd voor ons allen gedragen. Het lijden was niet doelloos, en het zal ook niet vruchteloos blijven. De apostel heeft in deze brief aangetoond hoe het bloed van Christus de Verzoening is waardoor we allen gerechtvaardigd worden, dat we verzoend werden met God door de dood van Zijn Zoon en dat het kruis onze oude mensheid veroordeelde en ter zijde stelde. God maakte dit grote offer ten behoeve van ons en daarmee onthulde Hij Zijn liefde. Wanneer men twijfelt aan het woord van het kruis, en de bloedstorting van Christus kleineert, dan weigert men het bewijs te aanvaarden van het feit van Gods liefde. Er is niets anders, of dat nu in de natuur, het geweten of de wet is, dat de liefde van God zal aanbevelen aan de zondaar. De natuur zal lachen wanneer ons hart breekt; zonnestralen zullen dansen over het gezicht van uw gestorven kind. Het geweten zal de schuld van het lijden op u leggen, en de wet zal zeggen dat alle leven en zegeningen zijn verspeeld. Alleen het feit dat God Christus opgaf vanwege onze overtredingen en Hem opwekte vanwege onze rechtvaardiging, kan voor ons het bewijs leveren van de liefde van God. We moeten niet verkeerd citeren en zeggen dat God "Hem vrijelijk over gaf." Ouders geven niet vrijelijk hun kinderen over. Zelfs ongelovige ouders hebben een natuurlijke aanhankelijkheid, die het verlies van kinderen erg bitter maakt. Vele oprechte predikanten hebben met trieste en vragende harten begrafenissen verlaten, omdat ze niet een troostend woord hadden om aan de bedroefde ongelovigen mee te geven. Deze beperking van genade en het onvermogen hen die rouwen te troosten, drijft velen er toe verlichting te zoeken in spiritisme en andere vormen van valse filosofie.

Aangezien God de Beste offerde, hoe zal Hij... ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Dit is hetzelfde soort betoog als we vonden in 5:9,10. Als God tegen zulke hoge prijs Zijn eigen Zoon offerde, hoe zal Hij dan de kleinere zaken weerhouden? Er is niets dat niet in Christus is, want in Hem hebben alle dingen hun bestaan(Kol. 1:17). Er is geen leven dat niet door Hem is en dat Hij niet in stand houdt. Hij proefde de dood ten behoeve van allen. Daarom is er niets waarin Hij niet kan voorzien. De grootste Gift brengt alle kleinere zaken met Zich mee. Indien iemand een kostbare diamant geeft, zal hij dan ook niet het goedkope doosje geven? Als het God pijn deed Zijn eigen Zoon, om wille van Zijn liefde voor ons, over te leveren aan de dood aan het kruis, zal het Hem dan niet grote vreugde geven om ook heel de rest te geven? De grootste Gift zal kleinere gaven meebrengen, want het doel van het grote kan niet verkregen worden zonder het mindere. En het mindere zonder het grote zou geen zegen zijn.

Soms zijn we bang, omdat we het niet verdienen. Maar God geeft genadevol alles wat we nodig hebben. De gift van Zijn eigen Zoon moet al Zijn handelen met ons interpreteren. Christus is beter dan al het andere. Iemand heeft gezegd dat alle andere dingen zijn samengeklonterd in een ook. We zijn beleefd genoeg wanneer we in plaatsen van aanbidding zingen: "Gij, O Christus, zijt alles wat wij wensen." We zouden het meer oprecht kunnen zingen, indien we ons zouden realiseren dat Hij werkelijk in al onze noden voorziet. Zij die Gods Zoon niet zo hoog achten, zijn aan het werken en vechten om "goede dingen" te krijgen. Aan hen die Zijn Zoon geloven schenkt God alles, genadevol!

33.

"Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt.."
Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? De uitverkorenen hebben velen die hen aanklagen, maar er kan geen aanklacht ingebracht worden die al niet in het hoogste gerecht is gehoord, en waarvan de uitverkorenen zijn vrijgesproken. Hen aan te klagen die God heeft verkozen, staat gelijk aan twijfelen aan de rechtmatigheid van Zijn keuze. De uitverkorenen zijn tot heden in deze brief niet zo genoemd. Met Paulus zijn de geroepenen de uitverkorenen(1Kor. 1:26,27). Het feit dat sommige personen Gods roep horen, bewijst dat zij de voorwerpen van Gods keuze zijn. We willen attenderen op het feit dat mensen hoofdzakelijk zijn gekozen om te dienen en voor heiligheid en smetteloosheid. Zij zijn niet zo zeer gekozen voor de uiteindelijke redding, hoewel dat ook waar is, als wel voor het doen van Gods wil als Zijn uitverkorenen. Hij heeft de armen verkozen om rijk te zijn in geloof, Hij koos de kerk om heilig en foutloos te zijn voor Zijn aangezicht. In de Concordant Version lezen we in 2Thess. 2:13 "God verkiest u tot redding." Voor de zekerheid van onze uitverkiezing zouden we moeten uitzien naar de kenmerken van de uitverkorenen, zoals gegeven in 1Thess. 1:4-10.

God is de Rechtvaardiger! Dit lijkt het antwoord te zijn op iedere beschuldiging tegen de uitverkorenen. De uitverkorenen worden verder geïdentificeerd als de gerechtvaardigden. Rechtvaardiging heeft positieve en negatieve kanten. Het is Gods vrijspraak van iedere beschuldiging die tegen de gelovige kan worden ingebracht, en het is de positieve overdracht van Gods rechtvaardigheid aan hem. De rechtvaardiging komt in twee soorten. Een is een rechtvaardiging van alle zondige daden, begaan tegen de onthulde waarheid van God. Deze rechtvaardiging komt tot ons door Gods genade, door het bloed van Christus en door geloof.
De andere is rechtvaardiging van zonde die aan ons is overgedragen. Terwijl we er door gedoemd zijn tot sterfelijkheid en dood, heeft ons gezamenlijk sterven met Christus ons gerechtvaardigd en ons zo bevrijd van de veroordeling die ons toekomt vanwege de zonde die we in onszelf hebben gevonden. In andere woorden: we moeten onszelf nu net zo volkomen gestorven houden voor deze zonde, als wanneer onze sterfelijkheid dat zal doen in onze lichamelijke dood. Gezamenlijk gestorven in Christus, staan we voor God als hen over wie de straf is uitgevoerd en nu zonder zonde voor God leven. Dit is rechtvaardiging door de dood, niet door geloof(6:7). God rechtvaardigt in beide gevallen.

De vraag over de schrijfwijze van deze paragrafen is lang bediscussieerd, zonder dat overeenstemming werd bereikt. Als we zo schrijven: "God is de Rechtvaardiger: wie is de veroordelaar?", dan beweren we dat niemand hen kan veroordelen die Hij oordeelt. Schrijven we zo: Wie is de Veroordelaar?, dan is wat over het werk van Christus volgt het antwoord. Laat we niet vergeten dat het gebruik van leestekens alleen de mening van de vertaler/editor weergeeft.

34.

" wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit."
Het antwoord aan allen die zouden willen veroordelen is viervoudig. Christus Jezus is de gestorvene. Hij is de Enige aan Wie oordeel en het recht tot vergeving of veroordeling is toevertrouwd, want Hij, onze Rechter, stierf voor onze zonden. "Hij stond veroordeeld in mijn plaats." Hij stierf voor mijn zonden en aan mijn zonden, en kwam zo tegemoet aan iedere aanklacht die zou roepen om veroordeling.
De tweede en hogere gedachte is wat meer is, de opgewekte. Het wat meer is beweert niet dat de opstanding van Christus groter is dan Zijn offer, maar het is het beste bewijs van onze rechtvaardiging(4:25). Hij werd opgewekt vanwege onze rechtvaardiging, die zeker werd gesteld door Zijn bloed(3:25; 5:9). Maar de dood zou zonder de opstanding niet kunnen redden. We stellen ons vertrouwen in een levende Redder, Die voor ons stierf, en over Wie de dood geen macht meer heeft. De kerk laat dit wat meer is niet voldoende tot zijn recht komen. Veel zogeheten evangelisme gaat voorbij aan de begrafenis en opstanding van Christus. Opstanding is de belofte van onze rechtvaardiging en het onderpand van onze daaruit volgende verheerlijking. We staan niet meer open voor veroordeling dan onze verrezen Heer dat doet!
Het derde antwoord aan hen die zouden willen veroordelen, is dat de Redder aan Gods rechterzijde zit. Hij is onze opgevaren Redder en Hoofd. Dit betekent niet voor ons, tenzij we zelfs daar met Hem verenigd zijn! De Joden hadden in Esther een vriend in de rechtbank. Maar Christus is meer dan een vriend in de rechtbank en kostbaarder voor de Vader dan Esther was voor de koning. Hij, Die God voor ons heeft over geleverd, heeft Gods wil volbracht en de mensheid mee omhoog gedragen naar de troon van God. De Mens zit op de troon van het universum en Hij is voor ons.
Ten vierde: die ook voor ons pleit. Dit is ook een deel van Gods redding. Als we al gebed nodig hebben, dan is het wel het Zijne. Net zoals Zijn geest in ons pleit, zo pleit Hij daarmee voor onze zaak bij God. Hoewel wij niet weten waarvoor we moeten bidden, Hij weet het wel. Hij, Die op Aarde de Man van gebed was, gaat nu in het bijzijn van God verder met het bepleiten van onze zaak.
Wat geven deze vier feiten ons een grote zekerheid! Dit is een viervoudige terugwijzing van allen die tegen ons zijn! De vier horens van het bronzen altaar mochten vastgegrepen worden door hen die een veilige schuilplaats zochten(1Kon. 1:50; 2:28). Hoewel de heiligheid van de daad in de gevallen van Adonia en Joab werd erkend, kwamen beide toch om. Maar Christus wordt hier voorgesteld als een viervoudige Schuilplaats en een nimmer falende Beschermer tegen alles wat zou kunnen veroordelen. Alles wat Hij in deze vier reddende activiteiten is, wordt ingezet om een ieder die Hem vertrouwt zeker te stellen. Wat hebben we zo'n Redder nodig! "Zijn grootheid vloeit rondom onze onvolkomenheid, rond onze rusteloosheid zijn rust." Hier vinden we rust voor ons geweten en harterust in de volkomenheid die wij gemaakt worden om in Hem te zijn, een volkomenheid die niet ontsierd wordt door ons persoonlijk falen en gebrekkigheid.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 27, pagina 7.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl