Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 45
door G.L. Rogers


De oorzaak van de verwerping van Israël.
Romeinen 10:1-4
"1 Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit.
2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand.
3 Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen.
4 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. "

De verdeling in hoofdstukken heeft helaas de nauwe verwantschap verduisterd die bestaat tussen het negende en tiende hoofdstuk. Theologische vooringenomenheid doet sommigen het tiende hoofdstuk negeren en anderen het negende. Als beide tezamen gelezen worden, dan corrigeert ieder de ongerijmdheden van de partijdige uitleggers. God staat op Zijn rechten als de goddelijke Pottenbakker. Nu wil Hij de menselijke oorzaken laten zien van Israël's verwerping en de schuld geheel bij hen leggen. In deze aanklacht tegen het uitverkoren volk wordt aangetoond waarom Christus voor hen een val en het evangelie voor hen een belediging is. Er wordt geen verwijzing gemaakt naar de verkondiging door Johannes de Doper, door Jezus Christus Zelf, of naar de bediening van de Twaalf, hoewel de reden voor het verwerpen van hun prediking vrijwel gelijk was als hun reden voor het verwerpen van Paulus. Het evangelie van de Besnijdenis handhaafde het verschil tussen Israël en de heidenen, terwijl Paulus een evangelie predikte dat, zonder uitzondering, voor allen was.

De verklaringen die in 9:30-33 werden gegeven worden nu ontwikkeld en bewezen. De hoofdstukindeling werd waarschijnlijk vastgesteld door de tweede uiting van de diepe aanhankelijkheid voor zijn landgenoten, die Paulus' hart vulde. Wat deze verklaring van zijn hartelijke goede wil en gebeden aan God voor hen veroorzaakte, is het feit dat hij een zeer ernstige beschuldiging tegen hen inbrengt. Hij is zover verwijderd van een geest van wraakzuchtigheid, dat zijn overheersende verlangen is dat zij gered mogen worden,(1); hij getuigt van hun prijzenswaardige ijver voor God, zelfs hoewel hun ijver vergezeld gaat van onwetendheid over God en over wat Hij voor hen heeft gedaan, (2); onwetend zijnde van Gods methode van rechtvaardigheid, en gewillig en blind vasthoudend aan hun eigen verkeerde en zelf-vleiende methode, onderschikken zij zichzelf niet aan Gods onthulde manier,(3). Zij maakten drie fouten: zij zagen niet dat de weg die zij gepoogd hadden te gaan nu gesloten was; ze zagen niet dat de weg van geloof nu open gesteld was; en ze zagen ook niet dat deze weg voor allen open stond, zonder onderscheid, (4). De geloofsmethode zal gegeven worden in de verzen 5-10 en ontvangen bevestiging van de Hebreeuwse profeten in de verzen 11-13.

1.

"Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit."
Paulus is vol van tedere bekommernis en verzoek voor zijn broeders, die hij overigens zonder terughouden tentoonstelt. In deze aanklacht is er niets van het beklagenswaardige odium theologicum wat vijandschap gewoonlijk in theologische strijd of censuur injecteert. Ook interpreteert hij niet op deze wijze het feit van Gods uitverkiezing om zo zijn aanhankelijkheid voor zijn ongelovige landgenoten in te dammen of te vernietigen. Zijn theologie vernielt niet zijn God-gegeven instincten, daarom wekte de tragedie van Israël's falen een diep medeleven op, net zoals dat bij de Heer Zelf gebeurde toen Hij treurde over Jeruzalem. En het is door de inspiratie van God dat hij het betoog onderbreekt om deze zeer belangrijke verklaring van zijn liefdevolle belangstelling voor zijn volk af te leggen. De broeders zijn de gemeenschap van heiligen in Christus Jezus. Zij zijn een nieuwe geestelijke verwantschap, een waarvan Israël zich buitengesloten had.

Bidden tot God voor hun redding is niet tegengesteld aan Gods verwerping. Het is ook niet nutteloos, want een paar van hen zijn gered en er is altijd een overblijfsel. Bengel zegt: "Paulus zou niet voor de Joden gebeden hebben als ze absoluut verdoemd zouden zijn." Nee, want God kan in hen de oorzaak verwijderen die hun verwerping vereist. Bovendien sprak Paulus van gebeden die God hem inspireerde om uit te spreken. Nogmaals: de gedachte dat iemand "absoluut verdoemd" zou zijn, is een uiterste betekenis, is volkomen tegenstrijdig met alles wat Paulus te zeggen heeft over de menselijke bestemming. Het is waar dat Paulus preekt over hen die verloren gaan, maar het is nu juist voor de redding van deze dat hij zijn gebeden tot God richt, zelfs voor mensen op wie op de meest opvallende manier de toorn van God gevallen is. Niets van wat hij gezegd heeft over Gods uitverkiezing en roeping verhindert hem op verstandige wijze te bidden voor alle mensen. Geen foute redeneringen over de uitverkiezing zouden de instinctieve roep van onze harten en van onze geestelijke instincten ten behoeve van de niet-geredden mogen stillen of ons verzoenen met de fout dat ook maar één mens hopeloos verloren is. Paulus' voorbeeld is meer overtuigend dan alle menselijk redeneren. Indien we onze medemensen zo zouden liefhebben als Paulus zijn landgenoten liefhad, dan zouden we niet licht iemand toevertrouwen aan eeuwige verdoeming.

2.

"Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand."
Waar hij ook maar iets goeds kan zeggen over hen die hij probeert te corrigeren, daar zal Paulus het niet nalaten. En hij is niet traag met het zien van goedheid. IJver voor God is prijzenswaardig. Het was iets waar hij trots op was, ook al was het zonder verstand en maakte het hem tot vervolger(Fil.3:6; Gal.1:14; Hand. 22:3).
Israëlieten waren trots op hun ijver, want daardoor hadden ze doorheen eeuwen van zware strijd hun monotheïstisch geloof en godsdienst behouden. Ze hadden geprobeerd de eer van Jehovahs naam te bewaken en waren blij geworden bij het horen van de woorden: " Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!" Zo'n ernst en ijver in mensen die zonder enige hartekennis van God zijn is aandoenlijk om te zien, maar helaas...! Hetzelfde is ook vandaag onder vele religieuze heidenen te zien. Het feit dat mensen ijver voor God of voor enige waarheid hebben en toch onwetend van Hem zijn en zonder Zijn redding, is er een dat ons veel hartdoorzoeking zou moeten geven. Slechts weinigen, als ze er al zijn, kunnen op tegen het religieuze postuur van Saulus van Tarsus. Van ijver, oprechtheid, sterke overtuigingen en grote opofferingen werd geacht dat ze een claim bij God konden neerleggen. Dat is nog steeds de gedachte van de religieuze mens, maar het eind daarvan is altijd de weg van de dood. Paulus kwam er achter dat zijn religieuze uitmuntendheid hem alleen maar tot de grootste aller zondaren had gemaakt en hem in hevig conflict met Christus had gebracht. Toen hij het ijverigst voor God was, was hij het meest tegen Hem.

Maar zonder verstand(epignoosis). Het woord epignoosis heeft bij de vertalers problemen doen ontstaan. Het is een soort kennis, maar ze verschilt van de kennis, gnoosis, die mensen met verbeelding opblaast. Israël bezat heel wat van de laatste soort kennis. Maar er is een meer ware, diepere kennis van God, van Zijn wet, en van je zelf, die er voor zorgt dat men nederig met Hem wandelt. Zulke kennis gaat altijd samen met gebrokenheid en wroeging van het hart. Iemand heeft gezegd: "epignoosis wordt altijd gebruikt voor een kennis die krachtig het geestelijke of morele leven beïnvloedt. We kunnen spreken van een valse gnoosis, maar nooit van een valse epignoosis." De massa van de natiën had nooit een echte kennis van God, of Die nu Schepper, Wetgever of Redder is. Maar misschien kunnen we de beste illustratie van de betekenis vinden in het geval van Israël. Terwijl er anderen van het volk waren die God leerden kennen door middel van al Zijn onthullingen, kwamen mensen als David door een diepe overtuiging van zonde tot een grote waardering van de genade van God. Deze mensen kenden God echt.

God heeft vele onthullingen gegeven die Israël naar de ware kennis over Hem had moeten leiden, zoals dat ook in een paar gevallen gebeurde. De wet, waar ze zo vurig voor waren, was één van Gods Zelf-onthullingen. Hij heeft alle perfectie die Hij nodig heeft(Matt. 5:48). En zij hadden van de geschiedenis van Abraham rechtvaardiging door geloof kunnen leren, iets dat een evangelie als dat van Paulus in overeenstemming met de Schrift leerde en tegemoet kwam aan hun eigen noden. Het is opmerkelijk dat een volk dat zo veel wist over God, zo onwetend over Hem kon zijn. De verklaring is dat zij, met al hun ijver, zo onoprecht en oppervlakkig waren, zo trots en tevreden over zichzelf met hun gedeeltelijke kennis, dat ze zich niet realiseerden hoe onwetend ze waren. Mensen staan in vuur en vlam voor de waarheid, en zijn zo bezig met de "fundamenten", dat ze tekortschieten in de verwerkelijking van God. Het Christendom is vandaag de dag in een hachelijke situatie terecht gekomen, omdat ze voldoende religieusiteit bezit om de religieuzen tevreden te stellen, en voldoende wereldsheid om de wereldsen tevreden te houden, maar ze heeft niet voldoende geestelijkheid om zichzelf in leven te houden en aan de verslagenen de weg van rechtvaardigheid en van geloof te laten zien.

3.

"Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen."
Deze woorden leggen de onwetendheid van de massa van Israël uit, en leggen de radicale fouten bloot die de religieuze mens, zowel Jood als Griek, weerhouden van te geloven en tot geestelijk mens te worden. Met de Hebreeuwse geschriften voor hen zou Israël geleerd moeten hebben dat er een rechtvaardigheid is die verre uit gaat boven wat zij verkregen hadden door hun meest krachtige inspanningen. Wat leren de mensen toch weinig van hun falen om de wet van God te houden! Als de wet voor hen had gedaan wat ze deed voor de man in het zevende hoofdstuk van Romeinen, dan zouden ze tot het geloof gekomen zijn van enkele van hun voorvaderen. Vanwege hun oppervlakkigheid en misbruik van de wet waren ze onwetend van de rechtvaardigheid van God.

Er worden in dit vers twee methoden van het verkrijgen van de rechtvaardigheid van God beschreven. Gods rechtvaardigheid werd onthuld in de Sinaï en nog een keer aan het kruis én in het evangelie. De wet was, als een verordening, de uitdrukking van de rechtvaardigheid van God en de rechtvaardigheid die Hij moet verwerven voor hen die in harmonie met Hem moeten zijn. Alle rituele offers die in de Sinaï ingesteld werden, verkondigden dat de mens faalt om een rechtvaardigheid te verkrijgen die door God geëist wordt. Iedere druppel ritueel bloed toonde aan dat zij, voor wie ze vergoten werd, onrechtvaardig waren en vergeving van zonden nodig hadden. De hele geschiedenis van de natie, hun ervaring onder de wet, de noodzaak voor offers, de zware kastijding die over hen gekomen was, en hun gebruik van de Psalmen, zou hen geleerd moeten hebben hoe zeer ze tekortschoten aan de rechtvaardigheid van God. Geen van de offers rechtvaardigde hen; ze waren nooit meer dan zondaren die door genade vergeven waren en verlost door offerbloed. Alles verkondigde het feit dat zij niet die rechtvaardigheid hadden als die welke in God te zien.

Maar waar Paulus meer direct over spreekt is de rechtvaardigheid van God die onthuld wordt in het evangelie dat hij verkondigde. Het is dezelfde rechtvaardigheid als die in de wet onthuld werd, want het is die van God, en alleen Hijzelf heeft de standaard van rechtvaardigheid.
Maar er is een verschil in de manier van verkrijgen. De wettelijke manier, die nog steeds de populaire manier is, is proberen rechtvaardigheid te verkrijgen door te doen wat juist is. Dat is zo zeer in overeenstemming met het natuurlijke zelf-reflectionerende streven van de mens, dat het voor velen de gewoonste gang van zaken lijkt. In de afwezigheid van de wet verzinnen mensen oplossingen voor hun zelf-verbetering. Deze wettelijke manier is de weg van de onwetendheid, zowel van wat God vereist, als wat de mens kan doen, een onwetendheid die de discipline van het tijdperk van de wet uitbande uit de harten van allen die dorsten naar God.

De rechtvaardigheid van God die door Paulus werd onthuld, was de schenking van genade over al de goddelozen en onrechtvaardigen die aan het eind van het Latijn van alle wettelijke inspanningen waren gekomen(3:28). Deze rechtvaardigheid leefde eerst en bovenal in God, dan wordt ze door Christus verdedigd in Zijn verzoendende dood, dan leeft het in de verrezen Christus. Het wordt toegerekend aan hen die in Hem geloven, en het wordt ook toebedeeld aan hen die deelnemen aan Zijn leven. Over de rechtvaardigheid van God, hoewel onthuld, was Israël onwetend. Zij herkenden niet dat de rechtvaardigheid die door de wet vereist werd, feitelijk en volledig in de Messias werd gerealiseerd. Zelfs toen Hij was opgewekt omwille van onze rechtvaardiging wilden ze niet geloven zoals kinderen van Abraham dat zouden doen. Omdat dit een onthulling is die geloof verlangd, verwerpt het gezonde verstand het.

Het bekronende bewijs van Israël's onwetendheid is dat zij waren en zijn: trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden. Zij wilden hun eigen, privé, rechtvaardigheid, iets dat ze naar God konden brengen als bewijs van hun verdienste en religieuze waarde. Misschien beginnen de meeste heiligen hun religieuze leven, voor de ommekeer, met hetzelfde principe. We hebben gefaald en zijn ons dat bewust, maar morgen zal het beter gaan en dan zullen we niet beschaamd voor God staan, Hem wijzend op onze overwinningen en wat we bereikten. Zo verwachten we Zijn goedkeuring te winnen van onze goede bedoelingen. Maar het wonderlijk is dat men voort kan gaan, dag na dag te falen, zonder de onmogelijkheid in te zien van het verwerven van rechtvaardigheid door die methode. Het kan alleen verklaard worden door het feit dat zij het zicht verloren hebben op de hoge standaard van Gods rechtvaardigheid en ze zichzelf mild beoordelen naar de standaarden van de mensen. Ze weten dat moraliteit beter is dan immoraliteit, dat de respectabele meer goedkeuring ontvangt dan iemand met een slechte reputatie, en menen dat wanneer dit verbonden wordt met georganiseerde religies, er bepaalde winst te zien is. En zeker denken ze dat ze het recht hebben God om hulp te vragen, opdat ze in hun goede en vrome oplossingen kunnen volharden.

Zulke mensen geloven dat God bestaat, maar ze zijn rampzalig onwetend van Zijn rechtvaardigheid. Tegen zulke mensen te zeggen dat geen vlees gerechtvaardigd zal worden voor God en dat een mens gerechtvaardigd wordt door geloof, buiten werken der wet om, is voor hen wel het meest aanstoot gevend. Het schaadt hun zelf-respect en het probeert het monument omver te werpen dat zij voor hun eigen glorie aan het bouwen zijn. Het beurt de menselijke trots op die doet denken dat wij goede mensen kunnen worden en achtenswaardig, zonder schuldenaren te worden van Gods genade. Hoe ver dit gevoel zelfs vandaag in heiligen volhardt is onmogelijk aan te geven, maar het is zeker dat slechts een enkeling zelfs maar een klein beetje onderscheidingsvermogen heeft.

Alleen God kan beoordelen hoeveel van de inspanningen van het zogeheten evangelisme gemotiveerd wordt door een verlangen, anders dan de heerlijkheid van God en de redding van de mens. Heiligen hebben nog steeds de gezindheid van het vlees in zich en het vlees zoekt nog altijd naar zelf-verheerlijking. Die predikant die tegenstander was van de gedachte dat Gods genade uiteindelijk allen zou redden, want als Hij dat zou doen, dan zou dat alle eer wegnemen van die goede mensen en van de gelovigen die ter kerke gaan, was zeker onwetend van Gods rechtvaardigheid. En de fundamentalist die bezwaar aantekende tegen de verklaring dat God de Redder van allen is, omdat, als Hij allen gaat redden, het de vreugde weg zou nemen van het zielen winnen, was net zo onwetend als de modernist. Het zogeheten "zieltjes winnen" schijnt in sommige kringen de snelste manier te zijn om jezelf te onderscheiden en verondersteld succes blaast deze menselijke reddertjes op met vleselijke verbeelding. Wij heiligen zijn zo vleselijk dat als de genademethode van redding de trots uitdrijft, we onmiddellijk gaan proberen onszelf in te graven in de loopgraven van de dienstverlening. De menselijke trots is zo onverbeterlijk, dat wanneer hij op elk ander gebied van ondernemen verslagen en vernederd is, hij naar de religie vlucht, waar hij wortel schiet en weelderig groeit. Religie zal hardnekkig volhouden, omdat ze de grote redder is van de menselijke trots, en ze verlangt noch geestelijkheid noch intelligentie.

Het levert ons niets op om Israël de schuld geven, als we tegelijkertijd ruimte geven aan de inspanning om iets tot stand te brengen, onafhankelijk van de genade van God. Redding op grond van karakter is de weg van de religionist. Van allen die de weg gaan van Kaïn kan gezegd worden dat zij niet onderschikt waren aan Gods rechtvaardigheid. De alternatieven in dit vers staan in scherp contrast met elkaar. Hun eigen gerechtigheid staat tegenover Gods gerechtigheid; te doen gelden staat tegenover niet onderworpen. Uiteindelijk zal God iedereen rechtvaardig verklaren door de gehoorzaamheid van Christus. Geen andere rechtvaardigheid dan die van God heeft of zal ooit bestaan. Pogingen om een menselijke rechtvaardigheid te vestigen die tegemoet komt aan Gods vereisten, zijn onwetend en vruchteloos. Daarom weigeren alleen de onverstandigen hardnekkig onderschikt te worden aan de rechtvaardigheid van God. Het woord onderschikt werpt licht op de betekenis van geloof, wat niet alleen een zaak van verstand en emotie is, maar een gewillige onderschikking van de hele mens in de gehoorzaamheid van het geloof. Het is geen onderschikking aan een wet, maar aan de Heer, Christus Jezus, Die voor ons tot gerechtigheid is gemaakt.

De eerste gehoorzaamheid van geloof in Gods onthullingen bepaalt de houding van onderschikking aan Gods rechtvaardigheid, zoals die in het evangelie is onthuld. Iedere terugval uit geloof is wegkruipen vanonder de onderschikking. Zo'n terugval wordt gekenmerkt door zelf-inspanning en zelf-gerechtigheid. Christus is het grote voorbeeld van geloof en onderschikking. Als afhankelijk Mens was hij altijd onderschikt aan de wil van de Vader(Hebr. 10:7). In Zijn persoon en werk was Hij altijd die rechtvaardigheid die anderen tevergeefs zoeken. Toch was Hij, zonder zonde zijnde, gehoorzaam tot de dood, zelfs de dood aan het kruis. En zo toonde Hij door Zijn dood Gods rechtvaardigheid aan en werd voor alle gelovigen Gods Rechtvaardigheid(3:21-26). Gods rechtvaardigheid kan niet gekend worden, behalve wanneer ze wordt onthuld in Zijn evangelie over Zijn Zoon. Wegkruipen, bij Christus vandaan, is wegkruipen voor Gods rechtvaardigheid.

Mensen zijn niet onwetend omdat er onvoldoende licht is. De rechtvaardige Job kende niet de hele waarheid van de opeenvolgende tijden, maar Hij was wel onderschikt aan wat hij had. Het zicht op de heerlijkheid van God als Schepper maakte deed hem gruwen van zichzelf en rouw zoeken in stof en as. Het aionische evangelie, dat spreekt van de Schepper, zou bij allen moeten doen wat zijn kennis voor Job deed. Latere onthullingen faalden de onwetendheid te verjagen van mensen als Saulus van Tarsus, totdat de man die de grootste was van alle religionisten Degene ontmoette Die de Rechtvaardigheid van God is. Toen hield hij op met al zijn inspanningen om zijn eigen rechtvaardigheid te vestigen, en leerde dat hij de grootste van alle zondaren was. Zijn onderschikking was volledig en blijvend.

4.

"Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft."
Het verbindende want, te vinden in vier opeenvolgende verzen, laat zien hoe nauw de verklaringen verbonden zijn. In dit vers(vier) dient het om een ander bewijs te introduceren van de nutteloosheid van het vestigen van iemands eigen rechtvaardigheid. Die weg is voor altijd gesloten; een nieuwe weg, de weg van geloof, is opengesteld; ze is geopend voor alle gelovigen, en alleen voor hen. Dit is een beslissend antwoord aan de Jood die beweert dat, in het najagen van rechtvaardigheid door middel van de wet, hij echt onderworpen is aan God, omdat Hij de wet gaf door Mozes. Paulus erkent de bediening van de wet, maar verklaart dat de komst van Christus deze beëindigd had en dat het houden van de wet als methode van verkrijgen van rechtvaardigheid afgedaan had.

Er zijn verschillende betekenissen gegeven aan het woord telos, einde. Sommigen hebben in deze woorden de betekenis gezien dat de wet haar doel bereikte in Christus. Hoewel deze gedachte op zich ontoereikend is, is het waar dat één reden dat de wet eindigt met de komst van Christus is dat ze in Hem haar doel bereikte. Het was een middel om mensen in te sluiten in geloof in Hem en ze naar de Christus te leiden. De wet zelf identificeerde Hem als haar doel, maar nog meer als haar eindstation. Hij was niet een eigenmachtig vervolg van de wet, want de wet vereiste een Vervuller als Hij, Die ook haar vloek zou dragen en hen die onder de wet waren terug zou eisen(Gal. 3:13; 4:5). Maar, hoewel dit alles waar is, is het belangrijkste punt dat de wet vanwege rechtvaardigheid als bedeling eindigde met de komst van Christus. De wet werd gegeven door Mozes, genade en waarheid kwamen door Jezus Christus. Met Christus als de Redder van mensen moest wettelijke rechtvaardigheid iets van het verleden worden. Geloof dat op Hem ziet zal niet blijven hangen bij het houden van de wet voor het verkrijgen van rechtvaardigheid. Christus spreekt van het einde van de wet(Luc. 16:16). Zoals Mozes het wetssysteem bracht, zo bracht Christus het geloofssysteem. Het wetssysteem is al meer dan negentien eeuwen uit de tijd. Christus is het einde van de wet, zoals leven het einde is van de dood. "Hoewel de morele wet eeuwig is, verliest ze onder het evangelie haar vorm van externe wet, en wordt ze een intern principe van leven."

De woorden tot gerechtigheid moeten verbonden worden met wet. De wet blijft, maar als middel om rechtvaardigheid te verwerven wordt ze beëindigd. De wet stond er op dat alleen zij die haar gehoorzaamden rechtvaardig waren en veilig, en het zette de mensen aan te werken voor hun redding. Christus beëindigde de wet zelf niet; Hij beëindigde haar als de weg naar rechtvaardigheid. Hij vervulde haar Zelf en maakt ze vervuld in anderen. Het volk dat faalde onder het Mozaïsch verbond zal de wet onder het nieuwe verbond vervullen en op perfecte wijze toelichten(Matt. 5:17-19; Hebr. 9:8-12; 10:16). "Jehovah onze Rechtvaardigheid" zal de naam zijn die Israël aan haar Messias zal geven(Jer. 23:6; 33:16). Iedere jota en tittel van de wet zal dan in de natie verwerkelijkt worden. Maar Christus, niet de werken der wet, zal hun rechtvaardigheid zijn, omdat Hij Zijn leven aan hen uitdeelt. Ook Paulus stelt dat wij de wet niet buiten werking stellen door de geloofsmethode, maar de daardoor de wet bevestigen(3:31).

God kan de wet niet afschaffen omdat ze uit Hem Zelf voortkomt. Ze verlangt een rechtvaardigheid die Hij van Zijn schepselen moet eisen. Maar geen zondaar kan ze houden. Ze leeft in God, in Christus en ook in hen in wie Christus leeft. Een lange tijd stond God Israël toe rechtvaardigheid te zoeken door de wet, zodat ze zich hun zonden zouden realiseren en dat hun overtredingen zouden toenemen(3:20; 5:20), en het lijkt er op dat de meeste individuen deze methode een tijdje hebben geprobeerd. Sommigen stoppen nooit met de wettelijke methode om rechtvaardig te worden. De heilige die wandelt in overeenstemming met de door Christus toebedeelde geest, vervult echt de vereisten van de wet en zo bevestigt geloof de wet. Alle echte rechtvaardigheid is overeenstemming met de wet van God. Het verschil tussen de wet en Christus is dat de eerste toorn bewerkt en dood voor de wettelijken en de Ander leven en rechtvaardigheid toebedeelt aan gelovigen. De wet is goed, maar niet goed voor mensen die dood zijn in zonde.

Christus beëindigt werken der wet voor rechtvaardigheid voor een ieder die gelooft. Paulus preekt hoofdzakelijk over hen wiens geloof aan hen wordt toegerekend tot rechtvaardigheid, zij die het onbesneden geloof hebben van Abraham. Voor allen die zulk een geloof hebben is er een realisatie van de onverenigbaarheid tussen geloof en wet. Zij verwelkomen het evangelie dat ze dood gemaakt zijn voor de wet en dat ze staan mogen in genade. Maar omvatten de woorden "een ieder die gelooft" ook de gelovigen van de Besnijdenis? Geloofden zij in Christus en zochten ze tegelijkertijd zelf-rechtvaardiging door wetsinspanning? Gaven zij hun trouw deels aan Mozes en deels aan Christus?

De Besnijdenis-apostelen spraken nooit over dood gemaakt zijn voor de wet, en aangezien zij de besnijdenis ontvangen hadden, waren zij schuldenaren van heel de wet(Gal. 5:3). Maar het is duidelijk dat ze gered werden door het geloof in Christus en niet door het houden van de wet. De brief aan de Hebreeën wijst weg van het oude verbond naar het nieuwe en laat zien dat Christus iets veel beters had geïntroduceerd. Jacobus gebruikt de wet ter overtuiging, maar niet voor redding. Petrus, Johannes en Judas noemen in hun brieven de wet zelfs niet. Wat gebeurde er toen zij de wet overtraden? Zij hadden toegang tot iets beters dan het rituele offer, betere offers en een beter verbond dat gevestigd was op betere beloften. In plaats van ritueel bloed, reinigde het bloed van Jezus van iedere zonde.

Zij hadden de geest van Christus, die hen een voorsmaak gaf van de zegeningen van het nieuwe verbond. Christus gaf leven en een praktische rechtvaardigheid.

Een vreemde gedachte, die gelukkig maar door een enkeling wordt onderhouden, is dat het evangelie van de Besnijdenis de besnijdenis vereist van een ieder die het ontvangt. "De Besnijdenis" is eenvoudig een andere naam voor het verbondsvolk. Toen dit evangelie gepredikt werd waren de heidenen niet verplicht besneden te worden. Petrus spreekt nergens over besnijden. Hij eiste niet van Cornelius dat deze besneden zou worden(Hand. 11:3,18; 15:17). Ook toen hij de Griekse gelovigen in Antiochië bezocht verlangde hij niet dat iemand besneden zou worden(Gal. 2:11,12). Bovendien: tijdens het beraad in Jeruzalem was besloten dat de heidenen niet besneden hoefden te worden. Geen opdracht vereist dit van de heiden, niet in deze tijd of in de volgende. Besnijdenis is een teken van nationaliteit en is alleen voor de Jood een voordeel. Het evangelie van de Besnijdenis wordt overal buiten Paulus geschriften gevonden. Er waren twee echte evangeliën, die beide door wel Petrus als Paulus werden erkend. het evangelie van de Besnijdenis en het evangelie van de Onbesnedenen(Gal. 2:7). Wat bekend staat als het evangelie van Johannes wordt vandaag vaak gebruikt. het zegt niets over het besnijden van heidenen of hen onder de wet stellen. Toch presenteert het het evangelie van de Besnijdenis en laat het zich niet vermengen met het evangelie van Paulus.

Er was een derde en geheel verschillend "evangelie" dat door sommigen werd gepredikt. Paulus noemt het "een anderssoortig evangelie, en dat is geen evangelie."(Gal. 1:6;CV). Het verschilde zowel van Paulus' evangelie als dat van de apostelen van de Besnijdenis. Geen vermenging van deze twee echte evangeliën kon dit "anderssoortige evangelie" voortbrengen. Paulus kon onmogelijke zeggen dat wat Petrus bracht geen evangelie was. Het is inderdaad zo dat beide evangeliën veel met elkaar gemeen hebben.
Het andere evangelie stelde dat de heidenen niet gered konden worden, tenzij ze besneden werden. "Zij moeten besneden worden en de opgedragen worden de wet van Mozes te houden!" was de roep van een sekte van de Farizeeën die geloofd hadden. Maar omdat ze niet een echt evangelie geloofd hadden, was Christus voor hen niet de voleinding van de wet geworden. Zij geloofden Mozes meer dan Christus, ze hadden ijver voor de wet, en zeer waarschijnlijk waren de afvalligen gewaarschuwd in Hebreeën. Christus ontmoette zulke mensen tijdens zijn bediening, en berispte hun proselietenmakende ijver(Mat. 23:15).

De fout die de Galaten maakten was dat zij Paulus in de steek lieten, niet om naar Petrus te gaan, maar naar de predikers van dit valse evangelie. De "Galatendwaling" van vandaag vereist geen besnijdenis. Het zegt dat zij die in geest begonnen en door genade, door de wet in het vlees geperfectioneerd zullen worden. Zij die dit prediken falen te zien dat Christus het tijdperk van de wet had voleindigd en dat de rechtvaardigheid nu alleen door geloof komt. De Besnijdenispartij moet niet verward worden met de apostelen van de Besnijdenis. De theologie van de sekte van de Farizeeën was afgeleid van de Mozaïsche bediening, terwijl de basis theologie van de apostelen van de Besnijdenis te vinden is in de niet-Paulinische geschriften, in het bijzonder in de brief aan de Hebreeën. Geen waar evangelie roept iemand op rechtvaardigheid te zoeken door werken der wet. Beide evangeliën verkondigen Christus en vergroten de genade van God. En beide stellen mensen in staat echt rechtvaardig te worden, zodat de wet gevestigd wordt. Liefde is de vervulling van de wet en liefde is de wet van Christus.

Christus beëindigt de wet alleen voor hen die geloven. De uitverkoren natie verkiest onder de wet te blijven. Zij gaan gebukt onder haar vloek. Christus verwerpen is onder de wet blijven als middel om rechtvaardig te worden voor God. Velen verwerpen Christus op deze manier, vandaar dat de "Galatendwaling" zo veel voorkomt. Sommige gelovigen zeggen dat ze én Christus én de wet nodig hebben. De alternatieven voor rechtvaardigheid zijn de wet of Christus. Zonder Christus is de rechtvaardige vereiste van de wet in geen enkel leven vervuld.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 29, pagina 15.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl