Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 64
door D.H.Hough


Een gezonde gezindheid.

Romeinen 12:3

"Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. "
Er is een duidelijke parallel te vinden zowel in de structuur als in het denken tussen de openingswoorden van Romeinen 12:1 en 12:3. Wanneer we het voorzetsel dia weergeven met het woord "door", dan kunnen we in beide gevallen dit patroon duidelijk zien:
"Ik vermaan u dan, ... door de barmhartigheden Gods,"
"Ik zeg u door de genade, die mij geschonken is.."

(proeve van concordant vertalen)
Zoals we eerder al gezien hebben, vatten de woorden "de barmhartigheden van God" het onderwijs samen van de eerdere hoofdstukken van Romeinen met betrekking tot Gods liefde door het geven van Zijn Zoon tot in de dood, ten behoeve van zondaren. De voordelen van rechtvaardiging, verzoening en verwachting van de heerlijkheid van God, komen voort uit Gods genadevolle doelstelling in Christus Jezus, om aan allen Zijn genade te tonen(Rom. 11:32). Zo ook wordt het voordeel van een vernieuwd denken (vers 2) tot ons gebracht door dit goddelijk handelen.

Genade gegeven aan Paulus
Het traditioneel verstaan van de openingswoorden van Romeinen 12:3 is dat Paulus verwijst naar het apostolisch gezag dat hem, in genade, gegeven was. Dit wordt over het algemeen vergeleken met de woorden van de apostel in 1Timotheüs 1:12-16:

"Ik breng dank aan Hem, die mij kracht gegeven heeft, Christus Jezus, onze Here, dat Hij mij getrouw geacht heeft, daar Hij mij in de bediening gesteld heeft,.... Maar mij is ontferming bewezen.... en zeer overvloedig is de genade van onze Here geweest... "

Er was, in verband met zijn apostelschap, zeker een groot gezag geschonken aan Paulus en dit was gegeven in genade. Toch was hij zeer terughoudend om dat gezag te gebruiken(1Kor. 9:16-18; 2Kor.10:7-12) en gaf er de voorkeur aan de genade van zijn boodschap met minzaamheid te tonen en altijd de aandacht weg te sturen van zichzelf naar zijn Heer(2Kor. 10:17). Op gelijke wijze is hij hier, in Romeinen, niet bezig door het gezag van zijn positie goed gedrag op te leggen aan de gelovigen, maar hij verlegt veel meer de aandacht naar het evangelie van de genade, als het kanaal voor het vernieuwen van ons denken. De kracht voor het juiste denken valt niet te vinden in de uitoefening van gezag, maar in het woord van het kruis, wat de kracht van God is voor ons die geloven(1Kor. 1:18). Paulus is niet een tweede Mozes, die ons een nieuw paar wetten brengt die we moeten gehoorzamen, maar in plaats daarvan verkondigt hij een boodschap van genade die zelf ons van binnenuit krachtig en effectief leidt naar gedachten en daden die welgevallig zijn.

Toch zullen sommigen wijzen naar Romeinen 1:5; 16:25,26 en andere passages in de brief, waar Paulus verwijst naar zijn apostelschap en bediening als zijnde gezaghebbend. Hij had zonder twijfel gezag, maar het punt is dat hij dit gezag niet gebruikte als basis voor het vestigen van correct gedrag onder de broeders. Zijn gezag lag in het brengen van het evangelie van genade, in het verkondingen van Christus Jezus aan alle natiën, en het is deze boodschap zelf die de "geloofsgehoorzaamheid" voortbrengt waarvan gesproken wordt in de hoofdstukken 1 en 16.

De vernieuwde geest kan niet in wetten vastgelegd worden; ze moet vrijelijk ontwikkeld worden als het natuurlijk gevolg van Gods geest in ons.

" Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, doet Hij dit ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?"
(Gal. 3:5)
Paulus verkondigt de genade die aan hem was gegeven en wijst naar die genade als het krachtkanaal voor juist denken en correct gedrag.

Een ieder onder u.
Paulus schrijft hier in 12:3 aan "een ieder onder u" van de groep gelovigen in Rome. In vers 1 noemde hij ze "broeders", en we bemerkten daar dat er in deze uitdrukking iets zit dat ons persoonlijk in beeld brengt. Het is goed voor ons dat we de apostel rechtstreeks tegen ons zien spreken als zijn broeders, en onszelf te zien als een met de gelovigen in Rome, negentien eeuwen geleden.

Het is het beste om op gelijke wijze op Paulus' brieven te storten als we dat doen met brieven van onze beste vrienden en familie, want dat is in feite wat deze brieven zijn. Onze apostel zou willen dat een ieder van ons omgevormd wordt door de vernieuwing van ons denken. Hij weet hoe gemakkelijk we verontrust worden door twijfel en benauwd door ongerijmdheden. Hij weet alles over ons gebrek aan gezond verstand, omdat zijn denken op een bepaald moment een slagveld was tussen de krachten van zijn wil en die van zijn vlees(Rom. 7:7-24). Maar nu heeft hij vrede, is hij nederig, genadevol en helder van denken. Hij deelt een boodschap van genade mee die we broodnodig hebben. Wat is het toch verfrissend na te denken over deze woorden!

Wat onze gezindheid moet zijn.
Het "gedachten koesteren die hoger zijn dan hoort" wijst op een buitengewone arrogantie. Het Griekse woord dat hier in de oude manuscripten wordt gebruikt, echter, verwijst naar allerlei soorten van bovenmatig aandacht schenken aan het zelf. Zowel arrogantie als zelf-vernedering kunnen trekken zijn van een te hoge gedachten koesterende gezindheid. Timotheüs' schroom kan te wijten zijn aan een acuut bewustzijn van zijn eigen jeugdigheid en gebrek aan ervaring. Wat ook de oorzaak zijn moge, zijn schroom veronderstelt veel ongepast nadenken over zijn eigen zwakte. Toen Paulus dan ook schreef "God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid.(2Tim. 1:7)," was hij bezig om het denken van zijn jonge vriend in betere kanalen te leiden. Eerder dan te blijven steken bij zijn falen, werd Timotheüs geleid om stil te blijven staan bij Gods genadevolle voorzieningen, zodat zijn natuurlijke gezindheid zich ontwikkelen zou in een oprechte zorg voor en gevoeligheid naar anderen(Filip. 2:19-21).

Maar trots en arrogantie zijn de meer algemene kenmerken van zelfgerichtheid. We zouden er nooit van af kunnen raken door het navolgen van een wet die zegt: "Je moet niet arrogant of trots zijn," zelfs als die, in geval van falen, ondersteunt zou worden door zware straffen. Zo'n systeem doet ons alleen maar meer onszelf te hoog inschatten door ons te dwingen, op ieder moment dat we uitglijden, naar onszelf te kijken. Wetticisme oogst geen gezond denken.

Vandaar dat we geleid worden naar een gezonde gezindheid door het evangelie van genade, dat Paulus mocht brengen. Het is de boodschap, niet het gezag van de boodschapper, die zorgt voor de vernieuwing van ons denken.

De mate van geloof.
Het evangelie is Gods kracht "voor een ieder die gelooft"(Rom. 1;16). Geloof dat Christus stierf voor onze zonden geeft ons vrede. Het bevrijdt ons denken van de onrust van schuld, vrees en twijfel.

Er hangt zo veel af van geloof, en het beste kenmerk van geloof is dat ook dat aan ons geschonken wordt door God.

" Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God, niet uit werken, opdat niemand roeme"
(Efe. 2:8,9)

"Want aan u is de genade verleend"
(Filip. 1:29)

Nu wordt ons in Romeinen 12:3 verteld dat God aan ieder van ons een mate van geloof toedeelt.

Het is een zich te hoog inschattende gezindheid die klaagt of zich ergert over het niet hebben van een geloof zoals Paulus dat had. Het is een gezonde gezindheid die zich verheugt over het feit dat God ons geloof heeft gegeven om het evangelie te geloven. Wij geloven dat God ons redt en ons roept met een heilige roeping, dat alles naar de genade die ons gegeven is in Christus Jezus(2Tim. 1:9), en dit geloof is ook inbegrepen in de genade die we ontvangen hebben.

Jammer genoeg wordt geloof nog steeds vaak gezien als onze bijdrage aan het reddingswerk. Zelfs waar religieuze werken, lidmaatschap van een kerk en dat soort zaken als voorwaarden afgeschaft zijn, houden velen nog steeds aan geloof vast als ware het een zaak van menselijke verantwoordelijkheid.

Onlangs sprak ik, naar aanleiding van Kolossenzen 1:20, over Gods genoegen om allen door het bloed van het kruis te verzoenen en na afloop kwam er een broeder naar mij toe met de klacht dat ik een belangrijk punt had weggelaten. "Het is waar," zei hij, "dat God alle mensen wil redden en voorzien heeft in de redding van allen, maar zij moeten wel geloven!" Hiermee wilde hij natuurlijk zeggen dat niet allen gered of verzoend zullen worden. En dat heeft dan tot gevolg dat Gods genoegen niet verwerkelijkt zal worden.

Was deze broeder in staat geweest te zien dat geloof door God uitgedeeld wordt en een gift is aan de gelovige, en niet de een of andere grote, door Christenen geconstrueerde, muur die de ongelovige voor altijd van Gods gunsten weg zal houden, dan zou hij zich in Kolossenzen 1;20 verheugd hebben en het een echte troost en bron van zekerheid gevonden hebben. Het is duidelijk dat God hem nog niet genadevol voldoende geloof geschonken heeft om te geloven dat geloof een geschenk is. Het is goed te weten dat ook dit op een bepaald moment zal komen.

De gezonde gezindheid wordt ontwikkeld vanuit een waar gezichtspunt, een dat ziet dat God volkomen wijs is, almachtig en vol van mededogen en liefde. Het is het gezichtspunt dat aanvaardt dat God onze Redder is, Die Zijn Zoon gegeven heeft om voor onze zonden te sterven, Die Hem uit de doden heeft doen opstaan, Die Hem boven alle naam en macht verhoogd heeft en Die ons in genade roept. Het is die houding van denken die zegt: "Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus."(1Kor. 15:57) en "Gode zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave!"(2Kor. 9:15), en met overtuiging verklaart:

"Hem zij de heerlijkheid in de aionen! Amen. "
(Rom. 11:36;CV)



Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 77, pagina 73
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl