Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 29
door G.L. Rogers

Vlees of geest?
Romeinen 8:5-9
5 Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest.
6 Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.
7 Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet:
8 zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
9 Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.
De wandel van de heilige zou altijd in overeenstemming moeten zijn met de geest. Alleen op die manier kan de rechtvaardige eis van de wet in hem vervuld worden. Waarom dat zo is wordt in deze verzen getoond.
Vlees en geest zijn divers in hun gezindheid, hun interesses en hun gevolgen. Deze twee manieren waarop mensen wandelen worden als waarschuwing gepresenteerd en zijn een oproep voor gehoorzaamheid in geloof. Heiligen wandelen soms naar het vlees en wanneer zij dat doen zijn de gevolgen vaak zeer ernstig. Vlees en geest zijn absolute tegengestelden, want uit het vlees komt niets geestelijks en uit de geest komt niets vleselijks. Uit het vlees kan alleen dat komen wat voor hen die er naar wandelen leidt tot de dood.

"Als God van heiligen verlangt dat ze alleen naar de geest wandelen, zoals Hij dat doet, waarom laat Hij dan zonde in ons vlees bestaan?" De vragensteller gelooft dat God zonde uit het vlees verwijdert. Anderen zeggen dat zonde blijft, maar ze wensen dat dit niet het geval is. Nog weer anderen, die weten van de aanwezigheid van zonde, geloven dat God er een wijs en liefdevol doel mee heeft, hoewel ze onwetend zijn van het hele doel. Zij geloven dat wat God ook doet rechtvaardig en goed is. De vraag wordt soms gesteld door hen die Israël's verbondsbeloften willen stelen. Zij lezen over een verandering van het hart en van het schrijven van Gods wet in het hart. De belofte is specifiek aan het huis Israël en het huis Juda gedaan en is (nog)toekomstig. Het is kwalijk deze belofte nu op iemand toe te passen, want het vraagt mensen iets te geloven dat onwaar is voor Gods evangelie en tegengesteld aan onze eigen ervaring. Er zijn grote bedelingsverschillen tussen nu en de toekomst, tussen gemeente en Israël. Nu delen we in het lijden van Christus en Zijn handelen met zonde, die Hij weerstond. Wanneer Hij voor de tweede maal komt zal Israël delen in Zijn aardse heerlijkheid, afgezien van zonde en haar veroordeling. Wij zullen pas zondeloos zijn wanneer we samen met Hem verheerlijkt zullen zijn.

De aanwezigheid van zonde in ons stelt ons in staat deel te hebben aan het lijden van Christus. We komen dezelfde zonde tegen die Hij tegen kwam en overwon, en we ontmoeten ze in de kracht waarmee Hij ze veroordeelde. Alleen door zo'n soort contact met zonde kunnen we haar kracht leren kennen. Christus realiseerde zich de omvang en enormiteit van zonde zoals niemand dat ooit zal kunnen. Wij hebben, hoewel beperkt, de gelegenheid in onszelf en anderen de zonde te ontdekken waarmee Hij handelde. Toch kunnen we nooit voelen wat Hij voelde toen Hij de volle vijandschap van zonde voelde van één individu, laat staan die van heel het ras. Dat kon alleen geleerd worden door altijd de Zonde te weerstaan en verder door haar hele doem te verduren. Zonde zit in ons persoonlijke vlees en was niet in het Zijne. Toch bestreed Hij precies die zonde die in ons is en in ieder ander lid van het ras - zonde in haar geheel, met al haar kwade vermogens. Hij versloeg en veroordeelde ze. Wij ontmoeten een verslagen en onttroonde vijand, en wij mogen Zijn kracht gebruiken, Zijn overwinning delen en Zijn veroordeling van de Zonde bevestigen. Hij bevrijdt ons niet van de aanwezigheid, maar van de kracht van Zonde en Dood.

Alleen wanneer we zonde weerstaan leren we ze kennen en krijgen we gemeenschap aan Christus' schatting ervan. Zo zijn de geestelijk volwassenen zij die het meeste weten van de zonden en ziekelijkheden die uit het vlees voortkomen. Alleen de geestelijken en de rechtvaardigen kennen echt zonde en genade. Grove zondaren en zij die zich overgeven aan verleiding zijn onwetend van beide. De zondeloze Christus wist meer van zonde dan wie dan ook. En Paulus, die grootste exponent van zonde en genade, kwam als tweede. De heilige die leeft in de aanwezigheid van God, met zonde in zijn vlees, zal het meeste van de afzichtelijkheid van zonde zien. De onvoorzichtige gelovige denkt licht over de zonde en redeneert foutief over genade, die hij vaak misverstaat als een vrijheid om te doen en laten wat hij wil. Iemand heeft ooit gezegd: "Christus huiverde wanneer Hij het woord 'vlees' uitsprak." Ieder contact met zonde in het vlees was voor Hem een aankondiging van het kruis. Dat lage en moordende ding wierp een schaduw van afschuw over Hem, die over Hem kwam toen Hij tot zonde gemaakt werd en verlaten werd door Zijn God.

Zou u iets willen opvangen van wat Hij doorstond? Ontdek dan de kwaadaardigheid van de zonde die in onszelf is, door ze in het licht van God te brengen. Dan zullen we ze gaan verafschuwen zoals God dat doet, ze gaan haten met iets van de haat van Hem Die ze versloeg, zelfs terwijl ze op Zijn Zoon was gelegd. De kennisname van God geeft de kennisname van de zonde. Hoe helderder het licht van God waarin men loopt, hoe dieper de schaduw zal zijn die geworpen wordt door de zonde van die persoon. Zo zal de heiligste ooit de meest overtuigde en berouwvolle zijn, en daarom de meest waarderende van de genade van God. Hoe blind zijn we voor onze eigen zonde!

Maar veroordelen we onze eigen zonden wanneer we ze in anderen zien. Slechts wanneer we besluiten in alle dingen te wandelen naar de geest zullen we de waarheid leren kennen in de verzen die we nu bestuderen. Bij het zoeken naar deze hoge standaard zullen we leren hoe zonde in ons vlees onze geestelijkheid bedreigd. Gemeenschap met Christus' gedachten over zonde en deelname aan Zijn veroordeling er van, worden alleen mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van zonde. We leren meer over zonde nadat we heiligen geworden zijn, dan voor ons mogelijk was voordat we gered werden.

Herkenning van een altijd aanwezig gevaar zorgt er voor altijd afhankelijk te zijn van onze Verlosser. Alertheid voor de vijand controleert onze zelfgenoegzaamheid. Een niet herkende vijand is de meest gevaarlijke. Maar al te vaak gebeurt het dat, zonder dat we het in de gaten hebben, het vlees onze motieven voedert en onze gedachten en handelen regeert. Het maakt van ons zelf-strelers en mensen-strelers, totdat we ons plotseling bewust worden van onze nederlaag. Zulke ervaringen leren ons dat onze enige veiligheid in de aanwezigheid van zo'n oplettende tegenstander is gelegen in het contact houden met God. Afhankelijkheid houdt ons betrokken bij Hem, totdat Hij voor ons de Grote Realiteit wordt. Christus is de altijd aanwezige kracht van God, een kracht boven alle kracht van de vijand.

De aanwezigheid van zonde vraagt om de voortdurende uitoefening van geloof. Waar geloof is actief. Het houdt zich niet bezig met abstracties, maar met de werkelijkheden van zonde en redding. Geloof moet God gehoorzamen en triomferen, anders is ongeloof ongehoorzaam en triomfeert zonde. Zonde verslaat Hem nooit. Haar overwinning bewijst onze gehoorzaamheid.
Het evangelie is niet slechts een abstracte waarheid waarover vleselijke mensen kunnen haarkloven, maar het is een innerlijke, geestelijke energie die haar ondergeschikten omvormt. Het is niet een kale filosofie, maar een levenswet. Als dit ontbreekt is belijden nutteloos. Evangelisatie moet meer dan emotioneel genoegen voortbrengen en meer presenteren dan "voedsel voor gedachten." Het evangelie roept om onderschikking aan God. Velen luisteren net zo naar het evangelie als anderen naar het theater gaan. Ze zijn al tevreden als zij voorgelicht en hun emoties geroerd worden, want zij zijn niet van plan naar de waarheid te handelen of te werken naar de lijn van hun emoties. Ezechiël was een populair prediker die tevergeefs tot zulke mensen sprak. Luister naar de klacht van Jehovah:

Gij nu, mensenkind, uw volksgenoten spreken onderling over u bij de muren en aan de deuren der huizen; de een zegt tot de ander, ieder tot zijn naaste: Kom toch mee en hoor, welk woord er van de Here is uitgegaan.
31 En zij komen bij u als in een volksoploop, zetten zich voor u neer, als mijn volk, en horen uw woorden, maar doen er niet naar;

(Eze 33:30,31)
Vele andere predikers weten dat ze falen wanneer ze mensen vleien die hun gehoorzaamheid terughouden.

Het is een wet van emotionele reactie dat een emotie waartegen niet wordt opgetreden, al snel tot ontbranding komt, steeds sterker wordt, en moeilijk te onderdrukken. Emotie staat bekend als een werkende kracht. Er zijn ongezonde mensen die voortdurend naar bijeenkomsten gaan om hun religieuze emoties bevredigd te krijgen. Ze houden van "donderpreken", waaronder ze kunnen sidderen, maar ze houden vast aan hun zonden. Ze vinden het fijn verguld te zijn in iets wat lijkt op geestelijk leven, en voelen zich bedroefd als zij merken dat ze niet geroerd worden zoals het ooit eens het geval was. Wanneer emotioneel genoegen niet plaats maakt voor gehoorzaamheid, dan gaat vroeger of later emotionele kracht verloren. Ook: waarheid die niet toegepast wordt op gedrag, raakt versleten en middelmatig. De religieuze nieuwtjesjager is een beklagenswaardig mens. De kostbaarheden waarmee vele heiligen leven hebben voor hem geen aantrekkingskracht. "Om een alledaagse waarheid weer terug te brengen tot haar oorspronkelijke luister, hoef je ze alleen maar terug in actie te brengen." Heldere waarneming van waarheid maakt ons slechts tot genadeloze polemisten. Maar de gehoorzaamheid van het geloof zal ieder deel van het evangelie dagelijks meer in het licht stellen en levenskrachtig maken. Het zal ons het bewustzijn van een kracht over de altijd aanwezige vijand bijbrengen en ons leven maken tot een voortdurende triomferende reis.

De Schrift zegt veel over geestelijke gevoelens en over tijden van zien. Toch stonden de zieners op gehoorzaamheid. Paulus was een verrukt en liefhebbend aanbidder. Hij had ook de grootste onthullingen en visioenen, maar ze kwamen alle samen in de redding van de dagelijkse wandel. Gods opperste onthullingen zijn verbonden met "de gewone taak, de alledaagse ronde." Inzicht wordt vastgehouden door plicht, want "taken gewild in uren van inzicht, kunnen doorheen uren van duisternis worden vervuld." Om de emotionele natuur te behoeden voor uitputting is het noodzakelijk een gevoel te verbinden aan een taak.

Het betoog van deze verzen zet het thema voort dat in vers twee werd gegeven, maar wordt hier niet tot een conclusie gebracht; die wordt pas in vers 16 bereikt. De vrijheid wordt pas gerealiseerd wanneer men niet naar het vlees, maar naar de geest wandelt, -4. De bronnen van vleselijk en geestelijk gedrag staan met elkaar in contrast. Vlees en geest worden voorgesteld als verschillende toestanden, met verschillende houdingen, interesses en kenmerken. Ze zijn ook de verschillende gebieden waarin ongeredde en geredde mensen leven. Zoals iemand overeenstemt met vlees of geest, zo is ook zijn houding of gezindheid, 5, en zoals zijn gezindheid is, zo is het kenmerk: dood of leven en vrede, 6; het eerste deel van vers 6 wordt ter hand genomen en het bewijs wordt geleverd dat de gezindheid van het vlees de dood is, omdat ze vijandig staat tegenover God, en deze vijandschap wordt bewezen door haar onbekwaamheid onderschikt te zijn aan Zijn wet, 7; dat zo zijnde, kunnen we nu stellen dat zij van wie het gebied van het leven in het vlees is te vinden kunnen God geen genoegen doen, 8; zij in wie Gods Geest inwonend is verblijven in een ander gebied, dat van geest, 9-; maar indien iemand niet de geest van Christus heeft, die is niet van Hem, -9. Hoe de gezindheid van de geest leven is, zal aangetoond worden in 10 en 11, en de afsluiting en haar toepassing wordt gegeven in 12 en 13, terwijl vers 14 precies laat zien wie de zonen Gods zijn.

5.

Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest.

Tussen deze twee gezindheden en interesses kunnen alleen heiligen kiezen, want alleen zij hebben de geest. Daarom houdt deze passage zich hoofdzakelijk bezig met hen en hun wandel. Men geeft zich zonder falen over aan de een of de andere gezindheid. Zowel vlees als geest dingen naar onze voorkeur. Twee soorten interesse dringen zich aan ons op en voor ieder van deze is er in ons een overeenkomstige gezindheid. Zij die leven naar het vlees hebben interesses gemeen met de hele ongelovige wereld. Zij worden door de wereld geregeerd, door haar grondregels, haar doelen en haar gelukzaligheden. Ze zouden het liefste leven zoals ongelovigen dat doen, als ze maar verzekerd konden zijn dat ze de dood van een rechtvaardige zouden sterven en zijn beloning ontvangen. Ze zijn niet geneigd tot eenzaam gebed, toegewijde studie van Gods Woord of omgang met de heiligen.
Zij die leven naar de geest hebben wijde vergezichten, want zij leven in de verwachting van aionisch leven. Ze lezen Gods Woord, en achter de heilige woorden zoeken zij God. Zij houden van het Boek omdat het God aan hen onthult. Ze wenden zich er toe, vragend: "Wat wilt u dat ik doe, Heer?" Wanneer God onthult, dan geloven zij; wanneer Hij opdracht geeft, dan gehoorzamen zij. Ze verlangen naar Gods redding en haten zonde.

Mensen kunnen onderverdeeld worden als fysiek of ziels, als vleselijk of als geestelijk. Zij die niet de geest hebben zijn geheel in het vlees(1Kor.2:14; 15:44,46; Jac. 3:15; Judas 19; dit zijn allemaal voorbeelden van het bijvoeglijk naamwoord psychikos, ziels). De heiligen in Korinthe waren vleselijk(1Kor.3:3,4; sarkikos). Ze wandelden de meeste tijd naar de mens, wat aantoont dat ze tot dan toe ongeestelijk waren. De heilige leeft normalerwijze naar de geest(1Kor.2:13,15; 3:1; Gal.6:1). Nicodemus en Saul van Tarsus zijn opmerkelijke voorbeelden van de op en top zielse mens. Zij gebruikten hun religie om Satans plan uit te werken in hun vlees: "Gij zult als God zijn." Ze waren druk bezig met "karakter opbouw," toen ze nog vleselijk en ongeestelijk waren. Sommige heiligen zijn ook vleselijk, vandaar ook het on-christelijke karakter van hen die hun geloof wel belijden, maar weinig vrucht dragen van de geest. Paulus is hét voorbeeld voor alle geestelijke mensen. Hij toonde de gezindheid van de geest in alles wat hij deed.

Het griekse werkwoord phroneoo, gezind zijn, zou niet vertaald moeten worden met "denkzin." Nous, denkzin, en phroneema, gezindheid, kunnen duidelijk van elkaar onderscheiden worden door 1Korinthe 2:16 en Filippenzen 2:5 met elkaar te vergelijken. De "gezindheid" betekent: de richting van de aanhankelijkheden, de wil en de morele interesses die voortkomen uit vlees of geest. De gezindheid die in Christus is, is dezelfe gezindheid die behoort bij de geest die Hij toedeelt aan ons, en zal altijd op dezelfde wijze haar aanwezigheid laten zien.

In Joh.3:6 laten de bekende vertalingen lezen: "Wat uit de Geest geboren is is geest." De vertalers, het verschil tussen Gods Geest en het geestelijk leven erkennend dat aan gelovigen gegeven is, hebben een hoofdletter gegeven aan de eerste maal dat geest voorkomt, maar niet de tweede maal. Dat zou op zich een goede regel zijn om na te volgen, als de vertaler in staat zou zijn iedere keer feilloos vast te stellen welke geest bedoeld wordt. Een vertaler moet niet interpreteren, dat doet een uitlegger. De lezer heeft het recht te weten of hij te maken heeft met een vertaling of met een uitlegging. Het recht van de uitlegger gebruikend in deze studie, geven we een hoofdletter G daar waar we geloven dat Gods Geest bedoeld wordt en een kleine g wanneer het een geestelijke gift lijkt te zijn. Het zal niet altijd mogelijk zijn te zeggen wat juist is. Gewoonlijk wordt, als geest wordt tegengesteld aan vlees, de geest bedoeld die we ontvangen van Christus.

6.
Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.
(Rom.8:6;NBG)
De gang van gezindheden naar belangen wordt nu een stap verder gezet om hun respectieve kanten te tonen. De gezindheid die zoekt wat vleselijk is kan slechts tot de dood leiden. Vlees wordt aan de macht gehouden door de kracht van zonde en dood, en is ten dode gedoemd. Daarom kan ze niets anders voortbrengen dan wat de dood voortbrengt. Genade redt niet het vlees, verandert ook niet het karakter daarvan, en verbreekt niet de band tussen zonde en dood. God geeft de geest, met haar gezindheid voor wat geestelijk is. Dat geschenk is zo overvloedig, zo afdoende en bevredigend, dat iemand nooit meer iets van de dingen van het vlees nodig heeft. Zoals de vleselijke gezindheid nooit een uitstapje maakt in dat wat geestelijk is, zo richt de geest zich nooit naar het vleselijke. Er is niets van Christus in het vlees en niets van wat naar vlees riekt in de geest. Onze redding omvat ook de redding uit het vlees. Hij die gewoontegetrouw wandelt naar het vlees, is nog steeds in het vlees en is onderdaan van Zonde en Dood. Wanneer een heilige gericht is op wat uit het vlees is, dan zaait hij overeenkomstig het vlees, en naar de maat van zijn zaaien zal hij ook verdorvenheid van het vlees oogsten. Dit wordt aangetoond in maar al te vaak voorkomende ervaringen. Een vleselijke gezindheid vervreemdt heiligen van God, berooft hen van de waardering van geestelijke waarden en verstikt de stem van het gebed. Twijfel aan God en Zijn Woord beginnen het hart te bestoken, heldere waarneming van waarheid wordt onmogelijk, het geweten wordt minder gevoelig en de geest raakt verdorven. Hoe vleselijk een heilige kan worden weet God alleen. Wat er uit komt wordt door de bron bepaald. Iedere bron heeft z'n eigen voortbrengselen.

Liefde en vrede worden gesteld tegenover de dood en vijandschap tegen God. De vrucht van de geest is allereerst: liefde, en liefde voor God en mens is het tegendeel van vijandschap. Liefde is de vervulling van de wet, terwijl vijandschap wordt bewezen door tegenwerking van de wet. De vrede van Christus wordt toebedeeld in het leven dat Hij geeft. Waar de gezindheid van de geest heerst, is er een rust die een weerspiegeling is van Gods eigen vrede. Dit is niet de vrede naar God toe, die de wederzijdse verzoening is. Het is eerder die vrede van God die door Christus genoten werd tijdens Zijn lijden en vernedering, een vrede die Hij geeft aan de Zijnen om hen te kalmeren en te ondersteunen ten tijde van de zwaarste aanvechtingen. De gezindheid die deze dingen zoekt en ontvangt is Christus' gezindheid, en daarom kan ze ook in ons zijn.

Laat die gezindheid in u zijn, welke ook is in Christus Jezus, (Fil. 2:5 CV)
Dit is Paulus' oproep aan alle heiligen. We ontvangen niet leven en vrede buiten Christus om, maar met Hem.

7.

Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet:
De gezindheid van het vlees is de dood, want het is vijandschap tegen God. Paulus geeft nu bewijs van het eerste deel van vers zes; hij zal het tweede deel funderen in de verzen tien en elf.
Vijandschap tegen God staat in een vreselijk contrast tot de vrede die de vrucht is van de geest. Het maakt vrede onmogelijk! Vijandschap zit dieper dan ongehoorzaamheid, want het is de onderliggende oorzaak. Vijandschap is meer dan een vijand, want hoewel een vijand verzoend kan worden, zoals wij dat zijn, kan vijandschap onmogelijk omgezet worden in liefde. De Zonde is niet slechts een rebel, het is de rebellie zelve. Zonde en vijandschap kunnen niet veranderd worden, ze moeten worden uitgeroeid. Daarom kan de gezindheid van het vlees niet veranderd worden of iets anders zijn dan vijandschap. Als ze veranderd zou worden zou ze ophouden te bestaan. Er is geen redding voor beschikbaar, het bloed van Christus reinigt het niet, en ook kan het niet gerechtvaardigd of gered worden. Het einde voor deze gezindheid is de dood, want ze is niet te onderschikken of te veranderen. Het vlees, afgezien van de zonde, hoort bij de mens en zal verlost worden van de dood, maar zonde en vijandschap zijn wezensvreemden en moeten vernietigd worden. Wanneer het vlees levend gemaakt zal zijn, zal het bevrijd zijn van de zonde die er nu in verblijft en zo zondeloos worden als dat van Christus. Onverzoenbare vijandschap tot God is fataal.

Want, bewijs leverend voor de vijandschap van de gezindheid van het vlees, het onderwerpt zich niet aan de wet Gods. De meeste mensen zijn zich niet bewust van vijandschap. Ze mogen dan wel God willen liefhebben en zich verheugen in Zijn wet, maar wel tegelijkertijd breken ze wel de wet en zijn ze Hem ongehoorzaam. Dit herhaalt in een paar woorden de hele ervaring van 7:7-25. Het is waar dat, zoals Saulus, veel mensen willen dat ze met God op goede voet komen door Zijn wet te gehoorzamen. Maar samen met deze goede verlangens is er een gezindheid waarvan de vijandschap voortdurend wordt aangetoond bij het breken van Gods wet. Ze is zelfs in heiligen aanwezig die zichzelf voor God stellen als zijnde levend uit de doden. Daarom moeten zij niet wandelen naar het vlees, en ook daarom kan de rechtvaardige eis van de wet alleen vervuld worden als zij wandelen naar de geest. Genade kan de gezindheid van het vlees niet onderschikken aan Gods wet, want het is niet mogelijk ze te onderschikken. Ze kán niet omgevormd worden. We moeten er niets van of voor verwachten, behalve haar dood. Wat Christus veroordeelde is zonder hoop. We verheugen ons in haar veroordeling, terwijl we onszelf er dood voor houden. Saulus zei: "Ik zal deze perfecte wet gehoorzamen." De gezindheid van zijn vlees zei tegelijkertijd: "Ik zal het niet doen." Ze kon ook niet anders, want ze kon alleen aan Gods eis voldoen door zelfmoord te plegen. Hoewel ik de aanwezigheid van de zonde herken, moet ik haar verlangens afwijzen, want deze gezindheid is de muitende en bloedbesmeurde moordenaar van Christus en de mensheid. Dat is het antwoord op "Gij zult niet doden."

Dit vers is misbruikt geworden om te bewijzen dat een ongered mens niet kon zeggen "met mijn verstand ben ik dienstbaar aan de wet Gods", omdat "de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God." Daarom, zo redeneert men, moet de "wet van mijn verstand" wel het verstand van de heilige zijn. Deze vergissing zou voorkomen kunnen worden door een meer precieze vertaling. In 7:23,25 staat het Griekse woord nous en in 8:7 is het phroneema. Omdat beide zijn vertaald met "verstand", hebben mensen kolossale blunders begaan bij het verklaren van deze teksten. iemands nous, verstand, kan veranderd worden. Immers, bekering is een verandering van denken. Maar gezindheden zijn onveranderlijk. Een heilige heeft slechts één verstand, maar hij heeft twee gezindheden. iemands verstand kan afgewezen, ijdel, vleselijk of vernieuwd worden(Rom.1:28; Efe.4:17; Col.2:18; Rom.12:2; Efe.4:23), maar de gezindheid van de geest is onveranderlijk goed en de gezindheid van het vlees is onveranderlijk slecht. De gezindheid van de geest kan niet goddeloos worden, noch kan die van het vlees worden vernieuwd. Het gebruik van de woorden "het vleselijk verstand is vijandschap tegen God", om te bewijzen dat een verstand dat Gods wet goedkeurt wel dat van een heilige moet zijn, lijkt op het werpen van een boemerang. Want het betoog van 8:7 is dat "het vleselijk verstand" niet veranderd kan worden opdat het zich zou verheugen in Gods wet. Paulus zegt dat het niet is onderworpen aan Gods wet, omdat het daartoe niet in staat is. De gezindheid van het vlees was dezelfde als die van Saulus van Tarsus, net als het die was in de apostel Paulus. Het is net zo goed vijandschap in een heilige als het dat is in een zondaar. Het is daarom voor iemand met zo'n "verstand" onmogelijk slaaf te zijn van Gods wet. Maar wanneer we leren dat Paulus hier spreekt van een gezindheid aan de ene kant en zijn verstand aan de andere, dan verdwijnt het probleem. In de mens zit iets krachtigers dan het verstand. Beide gezindheden zijn sterker. De gezindheid was sterker dan het verstand in hoofdstuk zeven, omdat de gezindheid van de geest een goddelijke kracht is. De heilige, die beide bezit, kiest in welke hij wil wandelen. Zoals een monteur gebruikt hij krachten die groter zijn dan de zijne.

8.

zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
In het vlees heeft hier dezelfde betekenis als in 7:5. Van een heilige wordt gezegd dat hij in de geest is. Geredden en niet-geredden behoren toe aan verschillende sferen - "in het vlees" en "in de geest." De interesses van een mens die niet de geest ontvangen heeft zijn beperkt tot wat in het vlees is. Uit de vijandschap van het vlees tegen God volgt dat zij die alleen die gezindheid hebben, God niet kunnen behagen. Een heilige kan God altijd een plezier doen, zelfs als hij het niet doet, want hij heeft de geest van Christus, Die zelfs niet één maal Zijn Vader onwelgevallig was. Zij die in het vlees zijn, zijn in staat tot heel wat religieuze en morele inspanningen. Hoewel ze met hun verstand Gods wet kunnen dienen, zijn ze toch gevangenen van de Zonde.

De heilige moet God behagen en hij is in staat dat vanuit zijn geestelijke leven ook te doen.

"dat gij, zoals gij van ons vernomen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen,"(1Thess.4:1).
De geest van Christus stelt iedere heilige in staat dit te doen, want onze Heer Zelf deed altijd de dingen die Zijn Vader een plezier deden, hoewel Hij Zichzelf niet behaagde(Joh.8:28; Rom.15:3). Paulus was altijd druk bezig God te behagen(2Kor.5:9); hij bidt dat heiligen een realisatie hebben van Gods wil en geestelijke wijsheid en begrip, opdat ze de Heer waardig zullen wandelen(Kol.1:9); en hij somt een paar zaken op die God fijn vindt(Rom.12:1; 14:18; Efe.5:9, 10; Phil.4:18; 2 Tim.2:4). Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen(Hebr.11:6; 1Thess.2:15). Zij die het wel kunnen en God behagen hebben de zekerheid dat zij "in de geest" zijn en ook dat God in hen werkt(Gal.1:10; 1 Thess.2:4; Heb.13:20,21).

9.

Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.
Dit geeft een directe, persoonlijke toepassing van het voorgaande onderricht. De nadruk ligt op Gij. Paulus spreekt gewoonlijk vertrouwen uit in de belijdenis van hen die zichzelf gelovige noemen. Maar nu, denkend aan het feit dat zo'n veronderstelling niet voor iedereen waar zal zijn, beperkt hij voorzichtig de veronderstelling tot hen die bewijs leveren van hun heiligheid. Het bewijs dat iemand in het gebied van de geest verblijft, is dat Gods geest in hem inwonend is. Fysiek bent u in het vlees, maar de gave van de geest heeft u in een bijzondere klasse geplaatst. Het Griekse woordje eiper, althans, druk niet twijfel uit. Het staat gelijk aan "indien, als dat zo is," of "indien, naar ik aanneem.." Het doel is zelf-onderzoek aan te moedigen, zodat de waarheid van de veronderstelling kan worden geverifieerd. Dit is nodig omdat er altijd mensen zijn geweest die waarheid eerder begrijpen dan dat ze die op zichzelf toepassen.

De Geest Gods in u woont. Gods Geest is onderscheiden en afgezonderd van de menselijke geest van hen in wie God verblijft. De Gast en de gastgever worden niet één! Maar de geest van Christus wordt onuitwisbaar verenigd met de geest van de heilige, die Hij levend maakt. Christus en Zijn leden zijn één geestelijk organisme. God en Christus onderhouden verschillende relaties met mensen en met de schepping. God is allesoverstijgend en daarom boven Zijn schepping en is daar niet van afhankelijk. Hoewel allesoverstijgend is Hij ook immanent(in Zichzelf besloten). Hij verblijft in Zijn schepping, maar Hij mag er niet mee worden geïdentificeerd. De vergissing van het pantheïsme is dat het beweert dat alles wat bestaat God is; het zegt: alles is God. Het kleine element van waarheid in het pantheïsme is, dat God "door allen" is(Efe.4:6). God is in Zijn universum, maar het universum is niet in God. Pantheïsme is een filosofie die de mens vergoddelijkt en voorbereidt op de aanbidding van de wetteloze mens. Haar sleutelwoord is "eenheid." Ze beweert dat God en mens in wezen één zijn en beide goddelijk zijn. Hoewel God in mensen verblijft, zijn ze niet één met God gemaakt zoals ze dat met Christus zijn. Christus is een Mens en is met de mensheid en de schepping verenigd op een manier die God nooit zal zijn. God houdt zich met de schepping en de mens bezig via Christus, en Hij maakt alleen woning in hen die één zijn in geest met Christus. Daarom verschilt de relatie tussen Gods Geest en de heilige met die tussen Christus' geest en de heilige.

De mens en de schepping werden gemaakt om de verblijfplaats te zijn van de Godheid. Maar Gods Geest verblijft niet in hen die in het vlees zijn, hen in wie Christus niet aanwezig is. God gaat alleen door Christus met het universum om. Maar daar waar Christus is, daar is ook de Geest van God. Zoals Christus' eigen lichaam een tempel van God was, zo is dat ook Zijn geestelijk lichaam. God verbleef bij het zondigende Israël, omdat de tabernakel en tempel in structuur, inrichting, ritueel en offerande, een geur waren van Christus. Het bloed op het Verzoendeksel sprak van "het betere bloed." Deze schaduwen van Christus werden de mensen voor ogen gesteld, terwijl Gods ogen altijd op de Substantie gericht waren. De tabernakel en de tempel zijn verdrongen door de huidige. Gods tempel is het lichaam van Christus, zowel collectief als individueel. Iedere heilige is een heiligdom van de Godheid, en hij is een heiliger plek dan Jeruzalem of het heilige land. God heeft besloten Zijn thuis te maken in de mensheid, nadat deze aan Christus zal zijn onderworpen. Hij zal Alles in iedereen zijn en zal Zijn thuis maken in allen.

Kunnen we aantonen dat Gods Geest altijd in alle heiligen verblijft? Ja, dat kan. Want ten eerste is de inwoning van Gods Geest datgene wat bewijs levert dat iemand in de geest is. Ten tweede: nergens is er een waarschuwing dat Gods Geest Zijn tempel zal verlaten, hoewel Hij hen die Zijn tempel verderven dreigt. Ten derde: zelfs kinderen in Christus, die nog vleselijk zijn, zijn tempels en het feit dat God in tempels verblijft is een grondslag om op te staan(1Kor. 3:16,17; 2Kor. 6:16-18). Ten vierde: Christus is in iedere heilige, zoals de heilige in Christus is. Dit feit, en niet iemands wandel, maakt van iemand een tempel! Ten vijfde: de tijdsvorm waarin het werkwoord staat, is wonend(lett.), laat zien dat Gods inwoning nu én voortdurend is. Een wijze monnik zei tegen Madame Guyon: "U zoekt wat u al in u heeft. Zoek God in uw hart!" Dit zou tot alle heiligen gezegd kunnen worden, maar wel alleen tot heiligen. Wat heeft God destijds de tabernakel en tempel toch prachtig gemaakt! Hij inde belasting uit ieder mogelijke bron om beide te bouwen. En hoe mooi maakt Hij Zijn tempels nu! Hij legt beslag op de bronnen van genade en heerlijkheid, totdat ieder is omgevormd naar het beeld van Zijn Zoon en aan Diens verheerlijkte lichaam. Het zal met elk van Zijn tempels zo zijn als het was met die van Salomo:

"De priesters konden het huis des Heren niet binnengaan, want de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld."
2Kron. 7:2)

Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.
Eiper introduceerde de veronderstelling dat de lezer had bewezen dat hij in de geest was, omdat Gods Geest in hem woning maakte. Het indien, ei in deze clausule stelt de tegengestelde veronderstelling en laat zien dat iemand zonder de geest van Christus niet van Hem is. Is er geen levende geestelijke eenheid met Christus, dan is men een vreemde voor Gods redding. Voor ons is het van Hem zijn in Christus Jezus zijn.
Deze tussenzin brengt een serieuze waarschuwing naar voren en levert een test waarvan van een ieder wordt verwacht dat hij hem op zichzelf toepast. Er is altijd de serieuze mogelijkheid dat enkele van de meest vertrouwden deze fatale afwijking hebben. De Here weet altijd wie van Hem zijn; de mens kan zichzelf bedriegen. Laat een ieder van ons zeker zijn dat hij de geest van Christus heeft. De geest van Christus en het vlees zijn in deze verzen nauwkeurig geschetst, zodat een ieder zichzelf kan kennen, en kan opmaken of hij trekt naar de dingen van de geest of naar die van het vlees. Geestelijke interesses bewijzen een echte eenheid met Christus. Paulus fijnzinnigheid voortkomt dat hij zegt: "Indien iemand van jullie," maar hij zegt: "Indien iemand." Hij wilde niet veronderstellen dat ze schijnheiligen waren, maar toch wil hij dat ze de test ondergaan.

Het hebben van de geest van Christus is hetzelfde als "in de geest zijn." Christus' geest moet niet verward worden met Gods Geest. Christus' geest is de geest des levens, die in Christus Jezus is, die Hij toedeelt aan ieder lid van Zijn lichaam en die ons bevrijdt van de wet van Zonde en Dood. De Zoon heeft leven in Zichzelf, en Hij maakt levend wie Hij wil. Want Hij is een levengevende Geest, Die de geesten van gelovigen levend maakt bij hun doop in Hem. Een mens is gered of verloren als hij Christus' geest wel of niet heeft. Hij spreekt leven, net zo zeker als Adam de dood doorgaf. Niet alleen verblijft Gods Geest in ons, maar "God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.", zodat we ook de geest van zoonschap hebben(Gal. 4:6; Rom.8:15).

Hoe zal ik weten dat Christus' geest in mij is? Het is niet voldoende hier te zeggen dat ik geloof heb. Wat bewezen moet worden is dat het geloof echt is. Alleen geloof redt, maar niet het geloof dat alleen is. "Laat mij uw geloof zien." Indien ik geloof heb, dan heb ik Christus; en als ik Christus heb, dan zal er een onmiskenbare manifestatie van Zijn aanwezigheid voor en door ons zijn. Wij manifesteren onze gelijkenis aan Adam, daarom zou Christus net zo zeker gemanifesteerd moeten zijn. Hoe? Indien ik de geest van Gods Zoon heb ontvangen, dan zal ook ik "Abba, Vader!" roepen tot God, net zoals Hij deed. Ik zal wensen bij God te zijn, zoals Hij deed. En ik zal iets van Zijn genade hebben, de schoonheid ziende van het zachtmoedig en nederig van hart zijn. Ik zal gerechtigheid liefhebben en ongerechtigheid haten, en altijd datgene wensen te doen wat mijn Vader fijn vindt. De liefde van Christus zal mijn dienstbetoon en offer oproepen. Als er gebrek aan bewijs is voor Christus' aanwezigheid, dan kan ik slechts een bevlogen religieus persoon zijn, zoals Nicodemus en Saul van Tarsus. Is het geloof echt, dan is Christus' geest de onze.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 25, pagina 95.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.schriftwoord.nl