Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 34
door G.L. Rogers


De schepping wacht op bevrijding
Romeinen 8:20-22
"Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,
21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.
22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is."

Het centrale en bekronende getuigenis van de Schrift over de onlosmakelijke relatie die bestaat tussen de mens en de schepping, zit in deze passage opgesloten. Het evangelie dat door Paulus werd gepredikt, brengt de mensheid niet alleen persoonlijke redding, maar ook de redding van zijn verloren positie. De plaatsing van de passage geeft het doel aan waarvoor ze werd geïntroduceerd.
Een andere reden voor het lijden van de heiligen is dat zij nu omgeven zijn door een schepping die onderworpen is aan vruchteloosheid en gebondenheid. Dit komt voort uit dezelfde zonde die ze betrok bij zonde en dood. Bij de afwezigheid van de ware Erfgenaam, kreunt en steunt de schepping, totdat Hij zal terugkeren en de vloek zal opheffen. Er zit in deze onthulling geen pessimisme. Het steunen van de schepping, net als de aanwezigheid van zonde en dood, is slechts een episode in het doel van de aionen, die zich uitstrekken van het begin van de schepping tot hun voleinding. Nadenkend over de huidige ellende is de praktische les hier niet een van wanhoop, maar leert ze geloof, geduld, en verwachting van verlossing. God heeft een welwillend doel met heel Zijn schepping, het geliefde werk van Zijn handen. Deze onthulling brengt de hele schepping binnen het zicht van Gods verlossing, zoals die van 5:18,19 heel de mensheid in het zicht bracht van Zijn rechtvaardiging.

Voortgaand met de onderwerpen van huidig lijden en toekomstige heerlijkheid, waarbij in beide gevallen de schepping is betrokken, geven deze verzen de redenen voor de verwachting van de schepping. Haar oorspronkelijke onderschikking gaat vergezeld door een verwachting voor haarzelf, 20; de inhoud van de onderschikking en de verwachting worden gedefinieerd, 21; en de heiligen nemen de slavernij van de verdorvenheid waar in het steunen en kreunen van de schepping, terwijl de voortgaande weeën de belofte geven van een vrijheid die overeenkomt met de heerlijkheid die door de kinderen van God genoten zal worden, 22.

20.

Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft,
Doorheen de passage wordt de schepping verpersoonlijkt. Zowel de levenloze als de levende schepping krijgt menselijke ervaringen toegedicht, in ieder geval dat deel dat aan de mens ter onderschikking was gegeven. De schepping was "zeer goed" en paste perfect bij het zondeloze karakter van haar heer. Hem was opgedragen de Aarde te onderschikken en de leiding te hebben over alle andere schepselen(Gen. 1:28). Adam, net als de laatste Adam, was het hoofd van de schepping die hem was toegewezen als zijn lotdeel. Hij was met onlosmakelijke banden verbonden aan zijn gebied. Hij maakte er deel van uit en het won en verloor samen met hem, deel hebbend aan zijn voordelen en zijn toekomst. De mens is een microcosmos, een kleine wereld op zichzelf, in het bezit van de geest van God(Job 27:3), en een ziel die hem verbindt met andere dieren, voortkomend uit de bodem waarheen hij terugkeert(Gen. 3:19). Zo is ook de laatste Adam aan heel de schepping gebonden(Kol.1:17). Sommige Griekse vaders noemden Hem de Desmos, de band. Hij is het Leven van alles dat leeft en beweegt, de Onderhouder van alle dingen.

Adam hield zowel het lot van de schepping als het lot van de mensheid in zijn handen. Als hij, als heer van de schepping, zou zondigen en sterven, dan zou de schepping met hem lijden. Als de eerste mens en zijn nageslacht gedoemd zijn om te overlijden en plaats te maken voor de tweede Mens en de nieuwe mensheid, dan moet ook de schepping voorbijgaan en plaats maken voor een nieuwe en betere. Er zit in de oude mensheid geen kracht voor zelfherstel en daarom is er ook geen hoop voor de schepping uit die bron. Alleen de laatste Adam kan óf de oude óf de nieuwe schepping zegenen. Alle zeggen die de mens verkrijgt uit de oude schepping, alle renovatie die ze straks mag genieten in het koninkrijk, komt voort uit de genade van Hem Die de verschillende verbonden met de eerste mensheid ondertekent en vervult. Maar uiteindelijk zal alles nieuw gemaakt worden; Gods eerste en tussentijdse doel is een nieuwe mensheid in een nieuwe schepping.

Want introduceert een verklaring van wat de schepping is overkomen en waarom ze nu zo verre van "zee goed" is. De schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, omdat haar stervende heer dat was geworden. Vruchteloosheid is het benadrukte woord in deze zin. Jammer genoeg is het woord vruchteloos in de AV gebruikt om vijf verschillende Griekse woorden te vertalen, en dit feit kan de betekenis van het hier gebruikte woord verduisteren. Mataiotees, vruchteloosheid, is niet "leegheid", maar "zonder resultaat." Het woord beschrijft het teleurstellende karakter van alle processen in de natuur die niet in perfecte resultaten uitmonden. De schepping is aan vruchteloosheid onderworpen, omdat ze niet uitmondt in die blijvende schoonheid en weldadigheid waarvoor ze was ontworpen. Al haar energie wordt tegengewerkt en loopt op niets uit. Ze heeft haar oorspronkelijke goedheid verloren en haar uiteindelijke perfectie nog niet verkregen. Het is een passende omgeving voor haar heer, die is onderworpen aan de vruchteloosheid van sterfelijkheid en dood. Niets wordt toegestaan blijvend te zijn. God staat geen blijvende imperfectie toe. De meest mooie bloemen bloeien en vergaan. Als er al "nooit verwelkende bloemen" zijn, dan zijn die niet van deze schepping. Zaden ontkiemen en sterven; de winter vernielt veel beloften van de lente, voordat de zomer ze kan vervullen. Als we tevreden zijn, dan is dat omdat we het ideale plan van God niet begrijpen.

Prediker is een commentaar op de vruchteloosheid van de kosmos. In dat boek komt vruchteloosheid/ijdelheid bijna veertig keer voor. De Prediker vat al het goede van het leven samen als ijdelheid. Men moet in een bepaalde mate bevrijd zijn van ijdelheid, om te kunnen beoordelen wat ijdel is en wat niet. Het "Alles is ijdelheid en najagen van wind"(Pred. 1:14; 2:11) wordt vandaag nagesproken in de wanhopige vraag: "Is het leven waard geleefd te worden?" Wat ook de mens zegt, God zou niet willen dat wij geloven dat dit "het beste van alle werelden" is. Hij zegt van zowel mens als schepping dat ze vruchteloos zijn en dat dit niet de toestand is van de wereld waarvan Hij zei dat ze zeer goed was. De vruchteloosheid van de schepping wordt onophoudelijk uitgeroepen door het ongaarne horen van de mens over het feit en de dwaasheid van de zonde, dat het universum door een morele wet wordt geregeerd en dat de overtreding van Gods wet een kosmische ramp uitlokt. God is niet, en dat zou ook de mens niet moeten zijn, tevreden met de huidige toestand van de schepping. Hij laat ze voortdurend haar onvolmaaktheid verklaren.

De schepping werd onderworpen aan vruchteloosheid en wordt er door overheerst. Deze onderwerping is tegengesteld aan de zelfbeschermende en zelfherstellende krachten van de natuur. Vruchteloosheid werd om niet op de schepping geworpen. Niet vrijwillig, als ware het door eigen keus of fout, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft. Dit is noch Adam, noch de Satan. God zei: "de aardbodem(is) om uwentwil vervloekt." Adam's zonde was de aanleiding, maar Gods oordeel en opgelegde vloek was de oorzaak van de onderwerping van de schepping. Hiermee had Hij ongetwijfeld een leerstellig, een disciplinair en een weldadig doel. Dit woord over de vruchteloosheid van de schepping verklaart waarom zaken zijn zoals ze zijn; het spreekt tot ons van falen en goddelijk oordeel, en het is een wijze waarmee de verontwaardiging van God zichtbaar wordt gemaakt. Zo verkondigen zowel de werken als de woorden van God in eenheid het destructieve karakter van zonde. Veel van de hogepriesters van de godin Wetenschap wijzen deze onthulling af, en zien in de bewijzen voor de catastrofe geen verband met zonde en oordeel; ze zien niets van eerdere en superieure toestand die verdwenen is, noch iets van een degeneratie, maar slechts een zeer bevredigende vooruitgang en evolutie. Ze gaan voorbij aan de stem van de profeten en missen de betekenis van de overal zichtbare vruchteloosheid. God plaatste de mens in een wereld die in alle opzichten paste bij een zondeloze mensheid, en toen onderwierp Hij die wereld aan een vruchteloosheid die overeenkomt met de kwaden die de mens over zich zelf heeft gebracht. Zij die feiten missen die beladen zijn met zulk een leer en discipline zijn onverstandig.

Het recht wordt verzacht met mededogen. De leiding van de mens blijft en hij oefent heerschappij uit over de schepping, die zo beschadigd raakte door zijn falen. Hij heeft de Aarde tot in de verste uithoeken gevuld en heeft veel succes geoogst met het onderwerpen ervan. Hij heeft de Aarde zelfs tot op de polen verkend, heeft de zeeën bevaren en de lucht doorvlogen, en door de uitvinding van ingenieuze machines beheerst hij de machten van de natuur, zodat het menselijk zwoegen spoedig tot een minimum zal worden gereduceerd. De schepping wacht op de hand van haar heer en reageert met vreugde op zijn meesterlijke aanraking. De grond reageert op cultivatie en vruchtbaarmaking. Het plantenleven ontwikkelt zich in nieuwe en mooiere vormen. Wilde bloemen worden ontwikkeld in schitterende Chrysanten en heerlijke rozen, terwijl de wilde en zure bosvruchten veranderd worden in de smakelijke vruchten van tuin en kas. Ingenieurs bouwen dammen en toveren woest land om in vruchtbare velden; zij irrigeren de woestijnen en bouwen daar grote steden. Maar toch ondervindt de mens beperkingen en zijn grandioze plannen zijn niet in staat de vruchteloosheid te overwinnen waartoe hij en de schepping zijn gedoemd.

God, Die de schepping aan vruchteloosheid onderwierp, deed dat op voorwaarde van een verwachting. De verwachting rechtvaardigt de onderwerping en de verwezenlijking zal het lijden compenseren. Als de schepping haar verwachting zou kunnen uiten, dan zou ze zeggen dat de vruchteloosheid en gebondenheid van de huidige tijd niet te vergelijken zijn met de vrijheid waar ze naar uitkijkt. God verdoemt de mens of de schepping niet nodeloos, zonder nut, of zonder hoop. Verwachting is latent zichtbaar in de huidige toestand van de schepping. Prediker zegt dat God het voorgevoel voor de komende tijd in de harten van de mensen heeft gelegd. Instinctief kijken ze uit naar een "gouden eeuw" en wanneer ze dat doen, dan tonen ze hun afkeuring voor de huidige toestand in de wereld. Op gelijke wijze heeft de schepping een aanduiding van een compenserende vrijheid en door kreunen en steunen protesteert ze tegen haar onwillige gebondenheid.

21.

In hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.
De verwachting van de schepping is nu duidelijk gedefinieerd. Het is omdat ook de schepping zelf, niet minder dan de kinderen van God, bevrijd zal zijn van de doem die er nu op ligt. De schepping zelf, dezelfde schepping die nu onderworpen is aan ijdelheid en vruchteloosheid, een schepping onderscheiden van de mensheid, is verbonden met de toekomstige heerlijkheid, net zoals ze nu verbonden is met het lijden. Ze zal bevrijd worden van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid, waaraan ze onderworpen is. Vergankelijkheid definieert de vruchteloosheid nog preciezer. Dit komt overeen met de vergankelijkheid die in de wereld is door de lusten van de mens(2Petr. 1:4). Menselijke zonde heeft beslag gelegd op de schepping en ze ook vergankelijk gemaakt. Het zou onze schande en verdriet moeten zijn dat we de schepping zo beschadigd hebben. Vergankelijkheid is alom aanwezig in de planten- en dierenwerelden. Kanker wordt gevonden in planten en bomen. Onkruiden zijn ongetwijfeld gedegenereerde planten. Plantkundigen zeggen dat de oorspronkelijk kernloze cactus is gedegenereerd naar zijn huidige vorm met een kern. Schadelijke vormen van leven voeren voortdurend oorlog met andere vormen van dierlijk en plantaardig leven. Vernielende ziektekiemen, insecten en onreine dieren zijn het gevolg van degeneratie, en de kiemen van tuberculose, tyfus en difterie behoorden ooit tot goede families en waren onschuldige of zelfs vriendelijke bacteria.

De lagere dieren hebben niet alleen te lijden in handen van de mens, maar ze gebruiken elkaar als prooi en verspreiden angst over het land, de oceaan en in de lucht. De jungle en bossen hebben hun dodelijke reptielen en schrikaanjagende beesten. De mens moet zich voortdurend verdedigen tegen insecten, vogels en beesten, alsof de levende schepping weet dat haar zondigende heer de oorzaak is van haar lijden, waarvoor ze poogt wraak uit te oefenen. De geest van haat en vernietiging is net zo vreselijk aanwezig onder de dieren als onder de mensen. Er is een boosaardige lust naar bloed waarneembaar onder insecten, vogels en beesten. De wezel is een van de meest opmerkelijke voorbeelden van verdorvenheid. Zijn grootste plezier vindt hij in jagen en doden. Hij vernielt eieren, nestvlieders en jonge konijnen, en dan nestelt hij zich tussen zijn dode slachtoffers, wachtend op de komst van de moeder, om dan boosaardig zijn tanden in haar nek te slaan. Hij doodt puur om het doden, en na zich volgedronken te hebben aan het bloed, trekt hij zich terug in zijn leger, om zich op te frissen voor een volgende jachtpartij.

Ook de Aarde kreunt onder haar vloek. Haar woestijnen weigeren water aan de dorstige reiziger, schroeien hem dood en begraven hem in zandstormen. Moerassen vol malaria en andere plagen vergiftigen hen die daarheen gaan. Aardbevingen en tsunami's brengen onverwachte vernielingen over steden en hun bewoners. Orkanen en tyfonen bezaaien land en zee met wrakhout en dood. De schoonheid van land, zee en lucht worden door stormen omgedraaid in duisternis en verlatenheid, razende vloeden en lang aanhoudende droogte. Schrijvers uit de oudheid hebben lang stil gestaan bij de ordening die de ene zone heet en de andere koud maakt, over de uitgestrektheid van verlaten heidevelden en rotsen, van zandvlakten en zeeën, over de overvloed aan schadelijke kruiden en dieren, als bewijs dat de Aarde verkeerd en slecht gemaakt was, zodat het niet het werk van een goddelijk verstand zou kunnen zijn.

Mr. S.J. Mill brengt de aanklacht ter tafel tegen wat hij "natuur" noemt, dat "de dingen die mensen elkaar aandoen en waar mensen voor worden opgehangen en in de gevangenis worden opgesloten, niets anders zijn dan wat de natuur dagelijks doet. Zij doodt en martelt zonder enige duidelijke aanleiding. Alles wat de meest boze mens doet tegen leven en eigendom, wordt op en veel grotere schaal uitgevoerd in de natuur.... Alles wat mensen gewend zijn "wanorde" te noemen en de gevolgen daarvan, is nu precies een tegenhanger van de weg van de natuur. Anarchie en de Heerschappij van de Angst worden overtroffen door onrecht, vernieling en dood, door een orkaan en een plaag." Deze "opgevoede wilde," zoals hij weleens wordt genoemd, uit zijn welluidend getuigenis van de vruchteloosheid van de schepping, maar hij is onwetend van het feit dat de schepping niet altijd rechtvaardig en welwillend is vanwege de redenen die in onze tekst zijn gegeven. De schepping is net zo abnormaal als de mens, dit is een zaak van algemene dagelijkse ervaring. Maar Dhr. Mill trekt de verkeerde gevolgtrekkingen uit de wanorde in de schepping, wanneer hij aanneemt dat de schepping nu op haar best is, of dat haar klaarblijkelijke defecten het betoog over een ontwerp door een ontwerper vernietigen. Tezamen met de vruchteloosheid nemen we een ordening en systematische rangschikking waar, die het universum vult en een intelligentie laat zien die deze orde voortbrengt en leidt naar bruikbare doelen. Zelfs in de huidige toestand van de schepping doortrekt haar een kracht en intelligentie, zegen brengend aan de mens. Paulus zegt dat dit het werk is van de levende God, Die de mens voedsel geeft en blijdschap(Hand. 14:17; 17:24-29; Rom.1:20). De schepping is nu niet perfect, maar ze is prima te gebruiken voor Gods huidige omgang met de mensheid.

Wetenschap en openbaring stemmen in dat er een essentiële eenheid is in de hele schepping. De schepping werd niet alleen om 's mensen wil in het Eden oordeel onderworpen aan vruchteloosheid, maar ze lijdt ook bij andere grote oordelen. Ze schijnt antwoord te geven op de grote morele crises van de mens. De Zondvloed omvatte niet alleen de kosmos, maar ook de dieren, de kruipende wezens, en de vogels in de lucht.

En al wat leeft, dat zich op de aarde roert, het gevogelte, het vee en het wild gedierte en alle wemelend gedierte, dat op de aarde wemelt, benevens alle mensen, kwamen om.
22 Alles, in welks neus de adem van de levensgeest was, alles wat op het droge was, stierf.

(Gen. 6:7; 7:21-23)
De plagen die over Egypte neerdaalden sloegen net zo goed de wateren en het dierenleven als de mensen. De Aarde opende haar mond en slokte allen op die Korach navolgden(Num. 16:32). Het heilige land werd gezegend of geslagen naarmate de zonen van Israël gehoorzaam of ongehoorzaam waren(Lev. 25:21; 2Korn. 36:21). De Aarde beefde bij de gruwel van de moord op de Zoon van God(Matt. 27:51-53). Een opnieuw zullen de pre-millenniale oordelen vallen op land en zee, de rivieren en de zon. De vooruitgang van de mens der zonde wordt gemarkeerd door een toenemende zwaarte van de toegepaste plagen, z'n hoogtepunt vindend in een grote aardbeving die niet alleen de Aarde zal schudden, maar ook de hemel. En tenslotte zal het post-millennium oordeel vooraf worden gegaan door de grote opstand, na het vrijlaten van Satan. De Aarde en de hemel zullen wegvluchten voor het aangezicht van Hem Die zit op de grote witte troon. Deze door zonde geïnfecteerde schepping, die zovele schokken en verwoestingen heeft overleefd, zal uiteindelijk verdwijnen. Reinigende vuren zullen haar schoonmaken en omvormen. Uit de ruïne zal de nieuwe, blijvende schepping voortkomen, net zoals de gelovige uit de oude mensheid in een nieuwe wordt voortgebracht.

"Zie, Ik maak alle dingen nieuw!" We zien uit naar een nieuwe Aarde en nieuwe hemelen, waarin rechtvaardigheid zal wonen, net zoals we uitzien naar een nieuwe, jonge mensheid, met dezelfde, nauwe relaties tussen oud en nieuw. De laatste ramp die de oude schepping zal doen vergaan, wordt veroorzaakt door de grootste afvalligheid in de geschiedenis van de mensheid. Ontelbare menigten van hooglijk bevoorrechte en opgevoede mensen, die de blije omstandigheden van het koninkrijk zullen hebben genoten onder een absoluut rechtvaardige heerschappij, zullen luisteren naar de verleidingen van Satan en opstaan tegen de Koning der koningen. Onder de losgelaten Satan zullen de mensen de zonde van Adam herhalen en menselijke boosheid brengen tot een afschuwelijke en nooit eerder geziene manifestatie, die zal uitmonden in de laatste crisis van doem voor deze vermoeide schepping. Dit alles verkondigt de sympathie die bestaat tussen de mens en zijn onderworpen schepping. Onlosmakelijke banden binden Adam en de Tweede Adam aan het goed waarover God de eerste en dan de andere heer maakte.

De schepping zelf zal ingaan in "de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods," maar volkomen vrijheid zal in de oude schepping niet worden verkregen. De opgestane aartsvaders zullen, met het geredde Israël en de pinkstergemeente met haar proselieten uit de volkeren, opnieuw op deze Aarde leven. Zij zullen de heersende klasse zijn. David zal regeren en de twaalf apostelen zullen de stammen van Israël oordelen. Hun verheerlijking zal een grote mate van vrijheid brengen voor deze kreunende schepping, maar de bevrijding zal nog niet helemaal volledig zijn. Ondergang zal tijdens de koninkrijks aion uitgemeten worden aan alle openlijk opstandige mensen. Plagen en droogte zullen worden opgelegd aan die families op Aarde die niet optrekken naar Jeruzalem om de Koning te aanbidden(Zach. 14:17,18). Ondanks de kortstondige renovatie en wedergeboorte van deze oude schepping, is ze gedoemd om vernietigd te worden. Blijvende bevrijding van de gebondenheid aan vergankelijkheid behoort alleen toe aan de nieuwe schepping, waarin geen ondergang zal zijn. Toch zal de "millennium-Aarde" een passende omgeving zijn voor de zonen van de opstanding(Luc. 20:35,36). Het is de Sabbat van de oude schepping en de voleinding van Israël's bijzondere heerlijkheid.

De schepping proefde de krachten van de toekomende aion toen ze de heerschappij van de Zoon des Mensen herkende en antwoord gaf op Zijn wil in tekenen en wonderen. Dit waren slechts voorbeelden van Zijn macht om de schepping vrij te laten van haar vruchteloosheid en haar in de vrijheid te brengen die ze in de komende aionen zal genieten. Wonderen waren "eenvoudig" het herstel van het abnormale naar wat normaal is. De profeten zeggen veel over de zegen van de millenniale Aarde en betrekkelijke weinig over de nieuwe schepping. De reden daarvoor is dat Israël's voorrang boven de volkeren niet een kenmerk zal zijn van de nieuwe schepping, wanneer heel de mensheid Gods volk zal zijn. Dan zal de zegen niet via Israël uitgedeeld worden, maar gegrondvest zijn op de raswijde verzoening en de uitoefening van genade, die de mens rechtvaardig zal maken. De nieuwe schepping zal, onder de heerschappij van onoverwinnelijke genade, nooit onderworpen zijn aan vruchteloosheid of de slavernij van het verderf kennen.

In het millennium zullen de "krachten van de toekomende aion" verlossing brengen aan de dieren en de mensen, aan de plantenwereld, aan de woestijnen en aan de Dode Zee(Jes.11:6-9; 35:1,2,5-7; 55:12,13; Eze.16:53-55; 47:8-10). De uiteindelijke onderschikking van allen aan de Zoon des Mensen zal de schepping tot haar hoogste zegen brengen. De eerste mens maakte de schepping slaaf van de verdorvenheid. De Tweede Mens zal allen aan Zichzelf onderschikken, opdat allen onderschikt zullen worden aan God. De dood kan niet een permanente plaats hebben in dit universum(1Kor. 15:26). Een geperfectioneerde mensheid in een geperfectioneerde schepping, waarin God voldaan in de mensheid kan verblijven, dát is het doel van het bemiddelende werk van Christus.

De bevrijding van de schepping kan niet bereikt worden door evangelisatie. De Schrift geeft ons niet het recht een "millennium kerk" te verwachten. Geen uitzaaiïng van waarheid zou de vloek van de grond kunnen verwijderen. Heiligheid maakt de mens niet ongevoelig voor pijn, ziekte en dood; en ook kan een hoge graad van geestelijkheid in de heiligen de woestijn niet omzetten in een vruchtbaar veld, de met plagen vervuilde atmosfeer reinigen, de malaria uit de moerassen halen, het wild beest temmen of van de giftige adder een gevaarloos speelkameraadje voor de kinderen maken. Persoonlijke vroomheid zal de wateren van de Dode Zee niet helen. Het middel moet overeenkomen met het soort werk dat gedaan gaat worden. Gebed kan Satan niet in de afgrond werpen. Vredesconferenties zullen er niet de oorzaak van zijn dat roofvogels en beesten hun gedrag opgeven. Ons wordt gezegd dat dit soort vredesbeloften voor de oorlogvoerende schepselen en de omvorming van de woestijnen in tuinen, verstaan moeten worden als zijnde figuren van geestelijke zegeningen die door de heiligen genoten zullen worden. Indien we deze interpretatie aannemen, wat is dan het gevolg? Sterfelijkheid en dood blijven bestaan, levende heiligen zullen altijd met de schepping lijden, de vloek van de slavernij aan vruchteloosheid zal nooit verwijderd worden en een ecclesiastaal millennium zou getuige zijn van een kreunende, hopeloze schepping. Indien de beloofde matiging van de vloek ontnomen wordt aan de oude schepping, hoe kunnen we dan de belofte geloven van letterlijke nieuwe hemelen en een nieuwe Aarde? Ja, zulke uitleggers hebben geen verwachting zoals de schepping die heeft. Zij verwijzen Gods handwerk, tezamen met een groot deel van Zijn mensheid, gemakkelijk naar vernietiging of "eeuwig" lijden.

De Laatste Adam is Bloedverwant van heel de mensheid en Hij zal voor de mensheid en de schepping doen wat de goel, of bloedverwant, deed in Israël. De bloedverwant-verlosser had drie rechten:

  1. hij kon een bloedverwant die slaaf van een vreemde was geworden lossen(Lev. 25:47-49)
  2. hij kon de ingeleverde erfenis van iemand die zijn land had verkocht terug kopen(Lev. 25:24-27; Ruth 4:3-5)
  3. en hij was de wreker van de dood van zijn gedode bloedverwant
Voor ons huidige doel is het voldoende op te merken dat de bloedverwant niet alleen een persoon verlost, maar ook diens bezit. Indien een persoon niemand had die hem en zijn erfenis wilde verlossen, dan keerde in het Jubeljaar ieder mens terug naar zijn bezittingen en ieder mens naar zijn gezin. Dit was de bevrijding van de onverloste en het was gebaseerd op het zondoffer dat op de Grote Verzoendag gedaan werd(Lev. 25:9,10). Gods Sabbats- en Jubeljaarwet garandeerden economische zekerheid voor de gehoorzame en hield in elk geval de erfenis binnen de familie en stam waartoe men als lotdeler behoorde. Deze wetten spreken welluidend van het feit dat wanneer de zonen van God bevrijd zijn van hun vijanden en de toegezegde heerlijkheid verkrijgen, ook hun erfdeel zal binnengaan in de vrijheid van die heerlijkheid.

De komst van de genade doet de schepping geen goed, behalve daar waar geredde mensen terughoudend zijn hun mede-schepselen enig verhinderbaar leed te berokkenen. De goede mens is genadevol naar zijn dieren en herinnert zich dat God goed is voor allen en Zijn zachte medelijden uitstrooit over al Zijn werken. Het is de komst van heerlijkheid waarop de schepping wacht, net als wij. Wij mengen ons kreunen met dat van de schepping en verheugen ons in het vooruitzicht van de aanstaande heerlijkheid. Wat zullen de kinderen van God, die deze door de zonde vervloekte Aarde kennen, zich verheugen in de bevrijding van de schepping! De onzichtbare attributen van God zullen veel helderder zichtbaar worden in Zijn creatieve prestaties, en deze zullen ontdekt worden door ogen die niet meer verduisterd zijn door de zonde, die nu de mensen teveel ontneemt van de huidige heerlijkheid van Gods werk. Onthulling is meer dan "waarnemen". De mens kan voorbij gaan aan waarnemen, maar een openbaring is dat wat daadwerkelijk gekend is.

22.

Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is.
Deze woorden zijn een bewijs dat de schepping de verwachting heeft die zojuist werd genoemd. Haar tot op heden voortdurend zuchten en onophoudelijke weeën, is niet doelloos. Zij veronderstellen een verwacht iets, dat de weeën beloont. Wij, die Paulus' geestelijk inzicht en sympathie hebben, zijn ons bewust, daar waar de meerderheid van de mensen dat niet is, dat de ganse schepping in al haar delen zucht. Schrijvers, zoals degene die we citeerden, richten de aandacht op de duidelijke wanorde in de schepping, maar zij zien die niet met de intelligentie en het begrip van hen die deze goddelijke onthulling geloven. De schepping zucht in de sympathievolle oren van God en Zijn heiligen. Terwijl de mensen haar van wreedheid beschuldigen, beklaagt zij haar slavernij voor de verdorvenheid. Ze protesteert onophoudelijk tegen het brandmerk van de onverdiende vloek, die ze op haar voorhoofd draagt. Schelling vraagt: "Op de lieflijkste lentedag, terwijl de natuur al haar charmes tentoon spreidt, zuigt dan het hart, bij het bewonderend drinken, niet aan een vergif van knagende melancholie?" We worden er vaak aan herinnerd dat het schreeuwen en de geluiden van de schepping alle in mineur zijn! De stemmen van dieren en winden en golven hebben een ondertoon van klagen.

Naast het zuchten is er een pijnlijke inspanning, in al haar delen ... in barensnood is. Alle delen van de schepping stemmen overeen in de uitdrukking van hun gezamenlijke malaise en in een gezamenlijke inspanning om een betere orde voort te brengen. De worsteling wordt voortgezet. Ze reikt van het oordeel in Eden, tot de geboorte van de nieuwe schepping. De figuur van wee"n wordt gebruikt omdat wee"n een geboorte inluiden. De schepping draagt in haar boezem de kiemen van een nieuw universum, dat voortgebracht zal worden en tot volle wasdom zal groeien, tot een vlekkeloze perfectie. Haar pijnen zijn niet die van ontsluiting, maar de meer acute pijnen van geboorte. De schepping heeft zorgen en pijn, maar wanneer eenmaal dat wat ze verwacht zal zijn gekomen, dan herinnert ze zich, vanwege de vreugde dan een nieuwe schepping tot stand is gebracht, niet langer de droefheid. De tijd van de onderwerping tot heden, schijnt een te lange periode van wee"n, maar ze zal ophouden en, in vergelijking met de nooit eindigende duur van het nieuwe universum, slechts een kort uurtje lijken.

Zij die weigeren te geloven dat God een verlossend doel heeft, dat ook de schepping omvat, zullen deze uiteenzetting als grof letterlijk beschouwen. Zij, in tegenstelling tot God, hebben er geen probleem mee dat Hij een deel van Zijn handwerk onherstelbaar zal verliezen en de zonde blijvend schade zal aanrichten aan dat wat ontworpen om Zijn wijsheid, goedheid en macht te verheerlijken. Zij ontkennen een redding voor de hele wanordelijke fysieke schepping, omdat ze die als "materialistisch" beschouwen. Met deze ontkenning komt ook de ontkenning van de opstanding, op grond van dat wat fysiek is, ongeestelijk is. Maar er is een wereld van verschil tussen de het geestelijke en het spiritistische. Spiritisme heeft de theologie van de kerk doorzuurd, de mensen van de waarheid van de opstanding en de schepping van haar verwachting berovend. Spiritisme is orthodoxie geworden.

Christus is de Nexus, die heel de schepping tezamen bindt. Alles is voor Hem. Wat er verloren zou gaan, zou Zijn verlies zijn. Hij is de Erfgenaam van alle dingen, dat wil zeggen: van heel het universum. Hij is de niet-zondigende Heer van de schepping, die aan Adam was gegeven. Hij zal haar verlossen, her-scheppen en bezitten. Dit is inbegrepen in Zijn titel Zoon des Mensen, die altijd wordt gebruikt in relatie met de Aarde. De eerste maal dat ze voortkomt geeft gelijk de betekenis van de titel(Psalm 8:4-6), "alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd." Deze onderwerping van de Aarde aan Hem houdt haar verlossing in.

De profeten verloren nooit het zicht op het herstel van de Aarde, terwijl Abraham en Jesaja verder keken, naar de nieuwe schepping en de stad waarvan God de Handwerksman en de Architect is. Deze stad daalt neer uit de hemel op de Aarde, die hemels van karakter zal worden onder de heerschappij van de Tweede Mens, Die uit de hemelen is(1Kor. 15:47-49). De Aarde is het thuis van de opgestane en verheerlijkte heiligen, net als van de generaties die in de voorlaatste aion geboren worden(Efe. 3:21). Het hemels lotdeel, gegeven aan het lichaam van Christus, is iets heel bijzonders. Het is het complement(aanvullend deel;WJ) van het geheimenis van Christus, waarmee wordt onthuld dat niet alleen allen op Aarde, maar ook allen in de hemelen onder Zijn voeten geschikt moeten worden. De Laatste Adam moet ook Heer van de hemel zijn(Efe. 1:22; 1Kor. 15:27). Afgezien van dit Paulinisch geheim, is de Aarde, eerst gerenoveerd tijdens het koninkrijk en dan nieuw gemaakt in de laatste aion, de laatste en enige verblijfplaats van de mensheid. God Zelf zal met de mensheid wonen op Aarde, op basis van de verzoening(Openb. 21:3; 2Kor.5:19).

De beloften die aan de patriarchen en aan David werden gegeven, betroffen het land en de troon. Een groot deel van het land was aan Abraham beloofd, maar hij heeft er nooit iets van bezeten. De belofte werd aan Isaäc en Jacob herhaald, maar ook zij waren nooit lotdelers, maar bijwoners in het beloofde land. Zij allen stierven in geloof, niet beloond met de vervulling, maar ze op afstand waarnemend, dat wil zeggen: zij verwachtten het land te beërven wanneer ze opgestaan zullen zijn uit de dood. Zo werd ook aan de landgenoot Daniël de belofte gegeven dat hij op zijn lotdeel zou staan in het einde der dagen, waarover hij profeteerde(Hebr. 1:9, 13-16; Dan. 13:13). Petrus vertelt ons dat David in Gods belofte aan hem zag dat Iemand uit zijn lendenen zou zitten op zijn troon, iets dat alleen vervuld zou kunnen worden door Zijn opstanding. Zijn vlees, dat Hij verkreeg van Zijn vader David, zag geen verval. In dat vlees zal Hij zitten op de troon van David(Hand. 2:29-31).

Wanneer al deze beloften vervuld zullen zijn, en de heerlijkheid van de Zoon van God en de zonen van God is onthuld, dan zal de schepping de vrijheid van die heerlijkheid genieten. Het koninkrijk der hemelen zal zijn gekomen, de wil van God zal zowel op Aarde als in de hemelen gedaan worden en de dagen van een gehoorzaam volk zullen vermenigvuldigd worden in het land dat Jehovah aan hun vaders heeft beloofd, zoals de hemel boven de Aarde staat(Deut. 11:21).

" En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen:

Hem, die op de troon gezeten is,
en het Lam
zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot
in de aionen der aionen.

En de vier dieren zeiden: Amen."
(Openb. 5:13,14;CV)





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 26, pagina 89.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl