Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 57
door D.H.Hough


De genades en het roepen van God.
Romeinen 11:28-31

" Zij zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil.
29 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.
30 Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid,
31 zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden. "
God is aan het werk, altijd de opdrachten van Zijn liefde uitvoerend. Hij weet wat Hij doet, en hoewel Hij verdriet heeft van de kwade ervaringen die op deze huidige aion drukken, heeft Hij het allemaal bedoeld om tot een heerlijke voleinding te komen. En inderdaad, ook nu zijn er krachtige handelingen aan de gang die voorproefjes zijn van die komende heerlijkheid. Daaronder zijn Gods werken van het uitroepen van Zijn uitverkorenen en het aan hen geven van Zijn mededogen en genade. Deze werken doen Hem alleen maar plezier, en zelfs wanneer Zijn uitverkoren volk zich tegen Hem keert, heeft Hij geen spijt van zulke ondernemingen.

28.
Over Israël schrijft Paulus:

"Zij zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil, naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil."

Het is noodzakelijk dat we Gods hand zien achter al deze gebeurtenissen, in het verleden, heden en toekomst, zoals beschreven in Romeinen 9,10 en 11. Het is van belang dat we hier naar uitzien in de Schrift, maar deze drie hoofdstukken in het bijzonder richten de aandacht op de zekerheid en de goedheid van Gods handelen.

De uitverkoren natie van Israël is een vijand geworden van de uitroeping en waardering van het evangelie van God. Maar dit is in overeenstemming met het doel van God, Die " allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen."(vers 32). We zouden de eerste zinsnede kunnen vertalen met "zij zijn tot vijanden gemaakt," om daarmee de overeenkomst met het tweede zinsdeel naar voren te brengen: "zijn zij de geliefden." Op die manier zien we dat Israël's afvalligheid ook uit God is, zodat we ook kunnen zien dat het noodzakelijkerwijs tijdelijk is en uiteindelijk bedoeld ten goede.

Een van de redenen voor Israël's vijandschap is dat God Zich een speciaal werk voorgenomen heeft onder de natiën, afgescheiden en onderscheiden van Zijn handelen met Israël. Paulus zegt dit niet omdat er iets wezenlijk beter in ons is dan in Israël, maar het is veel meer omdat God een geheim plan had met betrekking tot bepaalde individuen die uit alle natiën werden gekozen.

In de parallelle structuur komt het woord "evangelie" hier overeen met het woord "verkiezing." Zowel de verkondiging van het evangelie als de keuze van Israël zijn werken van God, en Israël's weerstand tegen het ene kan het andere niet wegpoetsen, net zo min als dat het de vooruitgang van de boodschap van genade kan stoppen. De zekerheid van Israël's herstel en de verwerkelijking van de verbondsbeloften rust op de trouw van Gods liefde.

Wanneer Paulus schrijft: "naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil," dat is het waarschijnlijk zo dat hij Deuteronomium 4:37 in gedachten had.

" Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote kracht uit Egypte geleid, "
Op gelijke wijze zei Mozes in Deuteronomium 7:6
"Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; u heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. "
De apostel heeft al eerder naar dit werk van God verwezen in Romeinen 11:16, toen hij daar over de vaderen sprak als de eerstelingen. Gods keuze voor Israël zweeft, door de beloften die aan Abraham, Izaäk en Jacob werden gegeven, machtig over al hun falen en vijandschap.

De liefde van God voor Israël is gebaseerd op het zicht dat Hij had op die natie toen Hij sprak tot de patriarchen. Maar net zoals de vaderen niet geliefd waren om wille van iets dat ze in zichzelf hadden, zo is ook de natie die uit hen voortkwam niet geliefd omdat zij zichzelf waardig getoond hadden om door God gekozen te worden. Israël is op dezelfde wijze geliefd als weergegeven in de woorden die Paulus citeert in Romeinen 9:13 uit Maleachi 1:3, "Jacob heb ik liefgehad." Het is om wille van wat God van Israël zal maken dat ze geliefd zijn. En omdat ze geliefd zijn kunnen we er zeker van zijn dat God dat werk zal voltooien dat hij begon met Abraham, Izaäk en Jacob.

29.

"Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk."
Het is waar dat Israël geen grond heeft om spijt te hebben van het feit dat God hen uitgeroepen heeft; noch kunnen we ooit spijt hebben van Gods genade voor ons. Maar de nadruk moet hier liggen op het feit dat God Zelf nooit twijfelt aan Zijn ondernemingen. A.E.Knoch schreef:
"God heeft nooit spijt van welke gunst dan ook die Hij gegeven heeft. Geen enkel individu of natie die Hij roept zal Hem ooit teleurstellen, want Hij weet zeer wel wat ze zijn en wat ze zullen doen*"
* Concordant Commentary, p.242.

Toch wordt er in de Schrift over God gesproken als zou Hij spijt of berouw hebben over bepaalde dingen die Hij gedaan heeft. Het woord wordt echter in deze gevallen figuurlijk gebruikt, om zo de gevoelens van Gods hart over te brengen en Zijn verdriet over de fiasco's van de mensheid die door Zijn doelstelling vereist worden. In 1Samuël 15:11 en 35 lezen we van Gods smart over de ongehoorzaamheid van koning Saul, en hier wordt het woord "spijt"(of "berouw") gebruikt in deze figuurlijke zin. Maar in vers 29 van hetzelfde hoofdstuk wordt precies hetzelfde Hebreeuwse woord gebruik in de betekenis zoals die in Romeinen 11:29 wordt bedoeld. Vandaar dat Samuël zei:

"Ook liegt de Onveranderlijke Israels niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben."
God heeft veel verdriet over de zonde van deze wereld, en in het bijzonder over de fiasco's van Zijn gekozen volk, maar Hij heeft nooit berouw over de genade die Hij hen geeft of over de roepingen door welke Hij ze zegent.

Schrijvend over de werken van God, gaf broeder A.E.Knoch als commentaar:

"Hij verandert niet alleen niet van gedachten, maar Zijn liefde is ook nooit teleurgesteld of wanhopig. Ze vindt in zichzelf de afdoende en bevredigende bron van voortgang. Geliefd hebbend, gaat ze voort met liefhebben tot de voleinding. Alle diepten van Gods rijkdom en wijsheid en kennis zijn ingezet om haar doel te bereiken."(*)
(*)Unsearchable Riches, vol. 58, p.263,264.

30,31.

"30 Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid,
31 zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden."
De ervaring van vijandschap en koppigheid is noodzakelijk voor de waardering van genade. Dit is waar voor ieder kind van Adam. En hoewel Paulus hoofdzakelijk bezig is geweest met het lot van Israël, brengt hij nu met opzet zowel de Israëlieten als de heidenen in beeld om aan te tonen dat iedereen door hetzelfde patroon van ongehoorzaamheid en genade moet gaan, voordat de voordelen van redding ten volle gerealiseerd kunnen worden.

We hebben al een korte verwijzing gemaakt naar de parallelle structuur van vers 28, en hier vinden we een gelijksoortig patroon. De uitdrukkingen "evenals" en "zo zijn ook" trekken altijd de aandacht naar belangrijke zaken, ter vergelijking en tegenstelling. Daarom past het "gij eertijds aan God ongehoorzaam waart" bij "zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden", en gaat "door de u betoonde ontferming" bij "ook zij thans ontferming zouden vinden." In elk geval, met Israël en met de gelovigen van vandaag en ook met de massa's van de mensheid die nog nooit geroepen zijn, is er een tijd voor ongehoorzaamheid en een tijd voor genade. Maar het is de genade die in dit proces Gods laatste woord heeft.

In de Concordante Vertaling van deze passage staan de woorden "" in vers 31 parallel aan de woorden "aan God" in vers 30. Andere vertalingen zetten het zinsdeel over "de u betoonde ontferming" parallel aan de woorden "gij...nu ontferming hebt gevonden" in vers 30. Let er bijvoorbeeld op hoe de American Standard Version uit 1901 het heeft: "For as ye in time past were disobedient to God, but now have obtained mercy by their disobedience, even so have these also now been disobedient, that by the mercy shown to you they also may now obtain mercy." Dit zou in harmonie gezien kunnen worden met Romeinen 11:11,14, waar Paulus Israël's jaloezie over de natiën voorziet als reden voor het veranderen van hun denken.

Maar het valt te betwijfelen dat God ooit Zijn genade aan Israël direct door Zijn huidige genadevolle handelen met ons zal kanaliseren. We mogen nog toevoegen dat de woordvolgorde in het Grieks het best overeenkomt met de Concordante weergave. Zelfs alhoewel de ASV weergave een meer uitgebalanceerd platform geeft voor de parallelle structuur, volgt de verwoording in de CV het Grieks nog wat preciezer.

Zelfs in de Hebreeuwse dichtkunst zijn overeenkomstige zinnen niet altijd strikt in balans. Ja, onverwachte ontwikkelingen zijn in literaire structuur vaak opvallender in het overbrengen van waarheid dan perfect uitgebalanceerde zinnen. In dit geval ziet Paulus de heidense koppigheid als verbonden met hun weigering God te eren voor die eigenschappen van Hem die er blijkbaar al bij het begin van de schepping van de wereld waren(Rom. 1:19-23). Maar wat Israël's koppigheid betreft, die is direct verbonden aan het feit dat God genade heeft betoond aan de heidenen. De aan ons geschonken genade is meer direct een kanaal voor Israël's koppigheid, dan dat het is voor de vernieuwing van Gods genade voor die natie.

Desalniettemin zál die genade geschonken worden, en Gods keuze en roepen van Israël, dat begon in de dagen van de patriarchen, zal voltooid worden onder het nieuwe verbond.

Dan zal het zijn zoals de Heer beloofde door Jeremia, de profeet:

"Maar dit is het verbond,
dat Ik met het huis van Israël
sluiten zal na deze dagen,
luidt het woord des Heren:
Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen
en die in hun hart schrijven,
Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. "

(Jer. 31:33)
We kunnen absoluut de woorden van Romeinen 11:29 herhalen, met toegevoegde overtuiging en zekerheid. "Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk."



Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 76, pagina 23
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl