Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 61
door D.H.Hough


Ons logisch goddelijk dienstbetoon

Romeinen 12 - introductie

Het was in antwoord op die vreugde en vrede die zijn hele wezen doortrokken had dat de apostel Paulus aan de Romeinen schreef over hun redelijke eredienst(Rom. 12:1;NBG - eigenlijk: logisch dienstbetoon). Het woord "dan" in dit vers vertelt ons dat wat hij wilde gaan zeggen onmiddellijk voortkwam uit de triomfantelijke verklaringen aan het einde van Romeinen 8 en 11.

"Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here... O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods... Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. "
(Rom. 8:38; 11:33; 11:36)

Lang voordat deze woorden geschreven werden, had Yahweh Mozes in de Sinaï een onthulling gegeven voor Israël:

"gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb.
5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. "

(Ex. 19:4,5)
In overeenstemming met deze boodschap en de geboden die volgden, werd aan Israël een goddelijk dienstbetoon opgedragen(Rom. 9:4) in de boeken van Exodus, Leviticus en Numeri. Het was een "logisch" dienstbetoon doordat het zich richtte naar de principes van de wet en de geest van het oude verbond. Het hield zich bezig met zaken die gezien en betast konden worden en werd in stand gehouden door de vrees voor lichamelijke straf.

Nu, in Romeinen 12:1, wijst Paulus op "de barmhartigheden van God", wat een uitdrukking is van onze verlossing door God, niet uit Egypte, maar uit onze zonden en uit veroordeling. Het woord "barmhartigheid" spreekt van een gevoel, maar wanneer Gods barmhartigheid in beeld is, weten we dat het niet beperkt is tot Zijn gevoelens. Goddelijke barmhartigheid wordt altijd uitgedrukt in medelevend handelen. "De barmhartigheden van God" zijn Zijn handelingen van rechtvaardiging, verzoening, verheerlijking en genade, die we in Romeinen 11 verwoord zagen.

Daarom is het op basis van Gods liefdevolle en actieve betrokkenheid voor zondaren, dat Paulus ons logisch goddelijk dienstbetoon aan de orde stelt. Het is een dienstbetoon dat niet door wetgeving vereist is, omdat het eerder op genade is gebaseerd dan op de wet. Er worden geen instructies gegeven voor ieder facet van het leven, maar het zijn meer algemene principes die voor ons gezet worden die toepasbaar zijn voor iedere situatie. En geen daarvan is opgedragen, maar alles wordt in geestelijke termen van liefde, genade, mededogen, geduld en vrede, gepresenteerd als een smeekbede.

Zulk dienstbetoon is voor ons logisch, omdat het overstemt met het evangelie dat ons via Paulus' bediening gegeven. Wat eens logisch was, is niet langer passend of aangenaam, en wat eens misplaatst zou zijn geweest, is nu bij uitstek toepasselijk en aangenaam.

In de Griekse taal draagt het woord dat wij vertalen met "smeken" bepaalde nuances van betekenis met zich mee die niet aanwezig zijn in onze taal. Letterlijk betekent het "terzijde-roep". Dit veronderstelt dat het beroep op het smeken gedaan wordt door de spreker, die de luisteraar naar zijn zijde roept. Soms wordt het woord vertaald met "troosten," en dan wordt de betekenis van een van hart tot hart ontmoeting zelfs in onze taal naar boven gebracht. Wat Paulus schrijft in Romeinen 12 is zeer persoonlijk, en voor een ieder van ons is het nodig te zien dat wij de "broederen" zijn aan wie hij schrijft.

Zo zien we dat de boodschap van Gods genade de basis is van ons dienstbetoon. En de wijze waarop dit dienstbetoon onder onze aandacht wordt gebracht is vol van genade. Hoe logisch is het dan ook dat dit goddelijk dienstbetoon op zich als een zaak zou moeten zijn van leven in genade! Laten we een paar van de principes van dit goddelijk dienstbetoon onderzoeken zoals ze in het 12e hoofdstuk van Romeinen aan ons worden gepresenteerd.

Onze lichamen.
Als ons dienstbetoon logisch moet zijn, dan moet het offer van onze lichamen, waarover Paulus spreekt in Romeinen 12:1, in overeenstemming zijn met het evangelie van genade en kracht, zoals gepresenteerd in Romeinen 1-11. Dat evangelie heeft onthuld dat we "met Christus gestorven zijn..."(6:8), zodat we onszelf dood mogen rekenen voor de zonde, maar "levend voor God in Christus Jezus"(6:11). Ons antwoord op dit goede nieuws zal zijn dat de gelovige "door de Geest de werkingen des lichaams doodt", zodat we "zullen leven"(Rom. 8:13).

Daarom begrijpen we dat het offer van ons lichaam een offeren is van de werken van het vlees(Gal. 5:19-21). Zulke werken moeten gedood worden en weggedaan(Kol. 3:5-9). Het is een leven dat apart gehouden moet worden van boosheid, hebzucht en onzuiverheid. Dit vereist duidelijk meer kracht dan religieus asceticisme of zelfontkenning, maar deze kracht wordt, indien geloofd, overvloedig geleverd in het evangelie. Zoals al opgemerkt is wat Paulus "de barmhartigheden van God" noemt Gods liefde in het geven van Zijn Zoon ten behoeve van ons, en wie kan jaloers en woedend zijn in het licht van zulk een genade? Het goddelijk dienstbetoon dat door ons lichaam wordt verricht is een manier van leven, een offer van de lusten van het vlees, maar een leven dat gekenmerkt wordt door liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtaardigheid en zelfcontrole(Gal. 5:22).

Onze geest.
Op gelijke wijze is het logische dienstbetoon, waarop een beroep wordt gedaan met betrekking tot onze geest, er een die erkent[eigenlijk: test/onderzoekt;WJ] wat de wil van God is(Rom. 12:2). Ook Israël moest denken in overeenstemming met wat zij wisten van Gods wil, zoals aan hen voorgehouden in de Sinaï. Maar wij moeten stilstaan bij Gods wil zoals onthuld door de dood van Zijn Zoon, ten behoeve van ons. Het is niet een eenzijdige blik op God in Zijn boosheid over de zonde, die onze geest moet beheersen. Indien onze geest bruikbaar wil zijn voor de Heer, ten dienste van Hem, dan moet zij God zien in de meest volledige presentatie van Zijn wil, zoals wij die hebben in de eerdere hoofdstukken van Romeinen.

De bedachtzaamheid(Rom. 12:3) die onze geest zal bezitten, is er een die de God gelooft Die de doden zal Levend maken en "het niet zijnde tot aanzijn roept"(Rom. 4:17). Het is er een die zich verheerlijkt in een verwachting van de heerlijkheid Gods(Rom. 5:2,3). Het is niet beperkt tot "een geest van slavernij om opnieuw te vrezen," maar is bevrijd door "de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader!"(Rom. 8:15). Onze geest kan God niet aanvaardbaar dienen, tenzij hij iets gegrepen heeft van de verlossing die is in Christus Jezus(Rom. 3;24), maar mét dit verstaan zullen we vervuld worden met geduld en volharding, te midden van een verwarde en waarlijk krankzinnige wereld.

Dienstbetoon onder medegelovigen.
In Leviticus en Numeri wordt het goddelijk dienstbetoon verbonden met de tabernakel en de heilige dagen worden met detail beschreven. Romeinen 12:4-8 houdt zich met een soortgelijke zaak bezig, maar op een heel andere wijze. Paulus maakt zich ongerust over onze tijd van samenkomen om God te prijzen en over Zijn wegen te leren. Wat voor gaven God ons ook voor ons dienstbetoon bij zulke gelegenheden heeft geschonken, ze dienen beoefend te worden "naar de mate van het geloof." Dientengevolge moeten we dienen, onderwijzen, vermanen, delen, voorgaan, en mededogen beoefenen op een wijze die Gods genade aan ons weerspiegelt. Dat is het enig logische manier voor ons om te dienen. En de enige manier waarin zulk een dienst bereikt kan worden is door te geloven wat ons over Gods genade is verkondigd.

Er kan in dat dienstbetoon geen plaats zijn voor twistende zondaren en mensen die terugvallen. Hoe misplaatst zou enig geroddel of sectarisch gedrag zijn in een plaats waar Gods liefde verkondigd wordt; maar ook: hoe misplaatst zou het zijn voor welk ongeduld dan bij het falen van onze broeders in deze zaken! Dienstbetoon dat goed, welgevallig en volkomen(Rom. 12:2) is, is altijd gevormd naar de gezindheid van Christus, Die Zichzelf nederig maakte en alleen bezig was met het goede voor anderen en de heerlijkheid van God(Filip. 2:5-8; Efe. 5:2).

Het blootleggen van vergissingen die in onze samenkomsten onderwezen worden is een bijzonder moeilijk aspect van ons dienstbetoon. Wij weten dat de Schriften nuttig zijn om te weerleggen(2Tim. 3:16), en zowel fouten in gedrag(Efe. 5:11) als in onderwijs(Titus 1:9) moeten openbaar gemaakt worden. Maar dit zal met geduld en genadevol gedaan worden als het zich ontwikkeld vanuit een bewustzijn van Gods doelstelling en wegen. Elke andere benadering is noch logisch noch aangenaam voor God.

Hoe is het voor ons mogelijk een ander hoger te achten in eer(Rom. 12:10)? Dit is zeker niet de weg van de wereld, en heel vaak is het, wanneer we samenkomen, ook niet de weg van de gelovigen. Maar het is logisch in het licht van het evangelie dat Christus stierf voor de goddelozen(Rom. 5:6), en dat betekent: ik. Wie ben ik dat ik tevoren bestemd zou zijn om één te worden aan het beeld van Gods Zoon(Rom. 8:29)? Er kan geen plaats in ons logisch dienstbetoon zijn voor opgeblazen zijn in onze eigen waan.

Dienstbetoon onder ongelovigen.
Israël zou verheven worden boven alle volken der Aarde(Deut. 28:1), en uiteindelijk zou dit leiden naar de zegen voor "alle geslachten des aardbodems"(Gen. 12:3). Tot op heden, echter, heeft Israël slechts zeer weinig deelgenomen in dit dienstbetoon van het zijn van een zegen aan de anderen, tot eer en glorie van God.

In ons dienstbetoon moeten we nog meer een zegen zijn voor hen buiten het geloof. Iets hiervan wordt ons gepresenteerd in Romeinen 12:14-21. Maar net zoals Israël in dit dienstbetoon heeft gefaald, zo vaak falen ook wij om God te dienen in onze houding tegenover en behandeling van ongelovigen. De reden is vast en zeker dat wij ons niet de reikwijdte van Gods reddende werk gerealiseerd hebben of de maat van Zijn liefde. Net zoals Israël denken we vaak aan onze zegeningen als doel op zich en falen we de zegen te waarderen van het zijn van zegen voor anderen.

Met Romeinen 5:12-21 in gedachten beginnen we de logica van Paulus' woorden te verstaan:

"Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet.
Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen.
Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen"

(Rom. 12:14, 17 en 18)

Hoe logisch, en dus: hoe blij en bevredigend is het dienstbetoon dat het kwade overwint door het goede(Rom. 12:21)! Op deze manier heeft Paulus ons naar zijn zijde geroepen en tot ons over goddelijk dienstbetoon gesproken als zijn broeders. Wat een voorrecht heeft hij ons voorgelegd! Laat ons niet de reddende kracht van het evangelie verwaarlozen voor onze huidige levens.




Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 76, pagina 225
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl