Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 71
door D.H.Hough


Nu is onze redding dichterbij.

Romeinen 13:11-14

"11 Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen.
12 De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!
13 Laten wij, als bij lichte dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd!
14 Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt."
De wandel der liefde, waarop Paulus doelt in Romeinen 13:8-10, is gebaseerd op onze realisatie van onze schuld aan onze medemens. De liefde van Christus dringt ons een nieuw soort leven te leven ter ere van Hem Die ten behoeve van ons stierf en werd opgewekt(2Kor. 5:14-17). Als we Zijn liefde verstaan, worden we aangespoord tot daden van liefde voor anderen, en vinden we onszelf bezig met het voorkomen van het doen van dingen die de wet Israël opdroeg niet te doen, zoals stelen en begeren. Dit komt omdat de wet wordt samengevat door liefde(Rom. 13:9).

11, 12.

"Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen.
12 De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen[lett. gereedschappen;WJ] des lichts!"
Nu, in Romeinen 13:11, leren we dat de wandel der liefde niet alleen geïnspireerd wordt door ons verstaan van de liefde van Christus door voor ons te sterven, maar ook door ons verstaan van die verwachting van leven en heerlijkheid, die bereikt is door Christus' opstanding.

Er is veel gelijkenis tussen de afsluitende verzen van Romeinen 13 en 1Thessalonicenzen 5:4-11. Hier complementeren de aan elkaar verbonden figuren van dag/licht en nacht/duisternis het tijdselement dat in beide passages wordt gevonden, en de voordelen die aan de gelovigen zijn gegeven worden beschreven in termen van praktisch nut("toegerust", "harnas", "helm"). De nadruk in 1Thessalonicenzen echter ligt op de troost en de geestelijke zekerheid, terwijl het in Romeinen meer gaat om daden.

In deze passages wordt onze verachting onder de loep genomen, als onze motivatie voor een juist gedrag en denken. Verwachting is niet beschamend(Rom. 5:5); het is een sterke en effectieve kracht in het leven van een gelovige. Aan het begin van dit "oproep"deel van Romeinen, schreef Paulus: "..wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken"(Rom. 12:2). De waarden en het streven dat de huidige aion kenmerkt zijn niet in overeenstemming met onze roeping, en daarom moet ons denken en doen in overeenstemming zijn met de toekomende aionen, waarin God de allesoverstijgende rijkdom van Zijn genade aan ons tentoon zal spreiden(Efe. 2:7). "Want in die hoop zijn wij behouden"(Rom. 8:24). te midden van de strijd en teleurstellingen van onze tijd, mogen we de voorsmaak van de geest genieten en zulke zegeningen als de vrede met God leren waarderen(Rom. 5:1), wandelend in nieuwheid van leven(6:4) en "de geest van zoonschap"(8:15), en zo het tijdperk ontginnen(Efe. 5;16; Kol. 4:5).

Over het woord "tijd" in Romeinen 13:11 schreef broeder A.E. Knoch:

"Soms verwijst deze term naar een letterlijk seizoen van het jaar, zoals het oogstseizoen(Matt. 13:30). Maar gewoonlijk geeft het een karakteristieke periode aan of era, zoals in dit gedeelte van de Schrift. Het wordt geïllustreerd door het aanbreken van de dag. Daden van duisternis worden 's nachts gedaan. Maar dit is niet de era van duisternis, maar van licht. Nu is er nog ochtendschemer, maar de volle dag komt er aan wanneer onze redding volledig zal zijn bij Zijn komst. Net zoals we onszelf 's morgens wekken, voorafgaand aan de dagelijkse taken, zo zou, in dit groter verband, ons gedrag de komst van het licht moeten weerspiegelen en niet getemperd mogen worden met het duister gedoe dat de schaduwen van de nacht zoekt om haar schaamte te verbergen."(*)
(*)Conordant Commentary, p243.
De periode van nacht, waarvan Paulus sprak in Romeinen 13:11, is nog steeds gaande. Het volle licht van de de nieuwe tijd zit net achter de horizon. Negentienhonderd jaar lang zijn de gelovigen als wachtlieden geweest in de vroege uren van de ochtend, uitziend naar het aanbreken van een nieuwe dag.

Het feit dat bijna tweeduizend jaren voorbij zijn gegaan sinds Paulus deze woorden schreef, betekent niet dat hij zich vergiste toen hij sprak over de nabijheid van "de dag", want hij was eerder bezig met een hartstochtelijke, subjectieve verwachting van onze redding, dan met een objectieve uitspraak over naderend gevaar. Of we, wanneer de Heer afdaalt om ons weg te nemen(1Thess. 4:15-17), onder de levenden zijn of al ten ruste zijn gelegd, er zal zal slechts het kortst mogelijk moment van tijd voorbijgaan in ons bewustzijn tussen het hebben van een verwachting en de ervaring van de gebeurtenis zelf. Het is de huidige bewuste verwachting van de toekomstige bewuste ervaring van het met de Heer zijn, die ons hier voor ogen wordt gezet.

Daden en gereedschappen.
De apostel gebruikt de figuur van "afleggen" en "aandoen" opnieuw in Efeze 4;20-25, en, met kleine variaties, in Kolossenzen 3:8-14. Hier zijn de boze daden van deze aion de daden van duisternis, die inderdaad vaker tijdens de nacht plaatsvinden, waar ze beter verborgen kunnen worden voor de gezaghebbers en de magistraten(verg. vers 1-3). In plaats van zulke daden te doen zouden we de gereedschappen van het licht moeten gebruiken.

Maar waarom gaat Paulus van dit idee van "daden" over naar dat van "gereedschappen?" Dit laatste woord wordt soms vertaald met "wapenen", zoals in 2Kor. 10:4, en er worden in 1Thess. 5:8 militaire termen gebruikt, waar, zoals eerder opgemerkt, we een soortgelijke context hebben. Maar het woord "gereedschappen" heeft een wijdere toepassing en kan verwijzen naar gereedschap voor ieder soort van nuttig gebruik. Daarom wordt hier de hele verscheidenheid van opbouwend en gelovig dienstbetoon in de Heer wordt aangeduid. Daden van duisternis zijn simpelweg activiteiten zonder enige betekenis van bruikbaarheid. Maar door het woord "gereedschappen" leren we dat daden van licht activiteiten zijn die een doel dienen, dat, zoals de context laat zien, ideaal is een volkomen bevredigend.

13.

"Laten wij, als bij lichte dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd!"
Eerbaar wandelen.
In afwachting van onze verlossing wordt het karakter dan die toekomstige dag overgebracht in onze huidige levens. Onze verwachting beïnvloedt nu al onze wandel. Vandaar dat we in Romeinen 13, en in de parallelpassage in 1Thessalonicenzen, we lezen over "eerbaar wandelen"(1Thess. 4:12).

Hier in Romeinen presenteert Paulus drie paar daden die een afdalend pad volgen naar oneer en nutteloosheid:

  1. Brasserijen en drinkgelagen,
  2. Wellust en losbandigheid,
  3. Twist en nijd.
Door het toegeven aan het menselijk verlangen naar plezier, kunnen we gemakkelijk vervallen in praktijken die schade toebrengen aan anderen, zowel als aan onszelf, om dan terecht te komen in een meer algemene toestand van disharmonie en bitterheid, die alleen maar toe zal voegen aan de duisternis van onze innerlijke wereld en die daarbuiten.

In zijn Belijdenissen vertelt Augustinus hoe dit vers(en het volgende) hem ontmoette op het moment dat hij in grote wanhoop was over de loop die zijn leven aan het nemen was. Hij was betrokken bij precies die handelingen die Paulus hier opsomt, en hij kon geen uitweg vinden.

Het is heel goed dat Paulus hier zo open is bij het noemen van deze schandelijke daden, want we worden geholpen door de feiten over onszelf en over ons gedrag onder ogen te zien. Toch hebben we meer nodig dan alleen een gevoel dat het verkeerd is, en we hebben meer nodig dan een lijst van verboden van onze leraren. Het is daarom van belang dat wij, net als Augustinus, doorgaan naar het volgende vers.

14.

"Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt."
"Het is een kracht Gods tot behoud"(Rom. 1:16), en dit is toepasbaar op redding van twist en jaloezie en van alle lusten van het vlees, zowel als op redding van toekomende toorn en veroordeling. Het evangelie gaat over Jezus Christus(Rom. 1:3,5), Die stierf ten behoeve van ons(Rom. 5:8) en nu levend is voor Gods Troon(Rom. 6:10).

In 1Korinthe 1:18 noemt Paulus dit evangelie: "het woord van het kruis", en in vers 23 legt hij de boodschap uit met twee woorden: "Christus gekruisigd". In vers 24, tenslotte, brengt hij het evangelie terug tot één woord: "Christus", en vat hij de gedachte samen in vers 30: "Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing". De boodschap is de Persoon en de Persoon is de boodschap!

Het "de Heer Jezus Christus aandoen" is leven door de kracht van het evangelie. Het "de Heer Jezus Christus aandoen" is Zijn gezindheid, zoals getoond in Zijn gehoorzaamheid tot zelfs de dood aan het kruis, in ons laten zijn(Filip. 2:5). Het "de Heer Jezus Christus aandoen" is onze eigen redding uitwerken(Filip. 2:12).

Maar, zoals we al benadrukt hebben, het evangelie is hier in de eerste plaats in beeld zoals het verband houdt met onze verwachting. We mogen met de lusten van ons vlees omgaan door de Heer Jezus Christus aan te doen zoals we Hem kennen in Zijn opstanding en verheerlijking aan de rechter(hand) van de Vader.

" daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem.
10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. "
(Rom. 6:9-11)
"En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt."
(2Kor. 5:15)

Later zou Paulus het als volgt uitdrukken:

"1 Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods.
2 Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.
3 Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. "

(Kol. 3:1-3)

Juist het feit dat Paulus in zijn brief deze oproep herhaalt en uitvergroot, laat zien dat we voortdurend vernieuwd en versterkt moeten worden door de verwachting die het evangelie in zich draagt. Het is niet iets dat één maal gedaan wordt en dan de rest van onze levens blijft. We leven nog steeds in een boze aion, en die heeft een krachtige invloed op ons; ze is altijd daar om ons aan te trekken, ons te verduisteren, ons te verzwakken en te ontmoedigen. Daarom is de oproep om de Heer Jezus Christus aan te doen er een die per dag, per uur en zelfs moment voor moment toegepast moet worden. Maar hoewel de kracht van de lust van het vlees erg sterk is, de kracht van Gods liefde - in het geven van Zijn Zoon om voor ons te sterven en door Hem uit de doden op te wekken, is veel sterker. Mogen we deze kracht ervaren en de vrucht daarvan meer en meer tonen, terwijl onze volledige redding steeds dichterbij komt.




Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 78, pagina 131
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.schriftwoord.nl