Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 8
door G.L.Rogers

Het geloof van Abraham
Hoofdstuk 4:17-25

Het thema van deze hoofdstukken is de rechtvaardigheid van God door geloof. In hoofdstuk drie kreeg deze onthulling een zeer complete behandeling. In hoofdstuk vier wordt het verklaard in het geval van Abraham. De eerste zeventien verzen toonden dat Gods rechtvaardigheid aan Abraham werd toegerekend als genade, voorafgaande aan besnijdenis en wet, en onafhankelijk van beide. In de verzen die we nu beschouwen wordt de zijde van het geloof belicht en Abrahams geloof, zoals dat zich afspeelde in de geschiedenis, wordt door Paulus geïnterpreteerd, die ons laat zien hoe het toepasselijk is op ons. Alles in de context geeft voorrang aan geloof, aantonend dat wij, die zijn gerechtvaardigd, niet alleen deel hebben aan het geloof van Christus, maar ook aan het geloof van Abraham, geloof dat ons aan hen beide verbindt. We luisteren daarom met een vurige persoonlijke belangstelling wanneer Paulus een nauwkeurige en doelbewuste demonstratie geeft van het feit dat Abraham de vader is van allen die zijn geloof delen. Daarna laat hij ons de activiteiten zien van diens geloof en de zware beproevingen waardoor het moest gaan, daarna wegdraaiend van het voorbeeldige geloof van Abraham naar ons: "ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend".

Abraham is de aartsvader van alle gelovigen, zelfs inclusief de Joodse gelovigen, die niet hun vader's genadevolle rechtvaardiging ontvangen, buiten werken der wet om. Dit weidse en inclusieve vaderschap van alle gelovigen is een heerlijkheid waarvan niemand hun vader zal beroven, zeker niet wij, die leden zijn van het lichaam van Christus. Zijn vaderschap van het kleine en beperkte gezelschap van kinderen naar het vlees moet ons niet het zicht doen verliezen op het feit dat het niet de kinderen van het vlees zijn die de kinderen van God zijn, maar de kinderen van de belofte die Hij zal toerekenen aan een Zaad(Rom. 9:8). Het is gemakkelijk om het fysieke het geestelijke te laten afschermen. Alleen zij die leven in Abrahams wereld van geloof kunnen de belofte ontvangen. Daarom is 't het doel van de inspiratie om ons langdurig bezig te doen zijn met het geloofspatroon zoals dat door onze vader werd getoond, en dat werd opgeschreven "om onzentwil".

De tegenstanders zijn tijdelijk het zwijgen opgelegd. Hoe ver ze verwijderd waren van het beërven van de belofte werd duidelijk toen, in antwoord op hun roemen: "Wij zijn Abrahams zaad", Christus antwoordde dat hun gedrag bewees dat hun afstamming niet Abrahamitisch was, maar duivels(Joh. 8:33,38,44). Maar Paulus, sprekend over dezelfde mensen, zijn naasten naar het vlees, die ongelovigen zijn, zegt: "Hunner zijn de vaderen"(Rom. 9:5). Hij noemt dit als één van de privileges van dit verbondsvolk. Deze privileges kunnen hen niet redden zolang ze in ongeloof blijven, daarom smeekt, met pijn in zijn hart over hun toestand, Paulus God dat ze gered mogen worden. Als ze het evangelie van de Besnijdenis geloven, dan zal God aan hen alles vervullen dat vanzelfsprekend aan de besnijdenis is verbonden en in Romeinen 9:4,5 wordt vermeld, inclusief het zoonschap van Abraham. Maar gelovigen uit de natiën , die nooit een fysieke relatie met hem kunnen hebben, kunnen door het deelhebben aan zijn geloof, onmiddellijk zijn zonen worden en deel krijgen aan de belofte van rechtvaardigheid door geloof. In Christus hebben we niets te maken met Abraham de besnedene, maar toch zijn we nauw met hem verbonden als niet-besnedene en als gelovige.

17.

gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld. Voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept.
Vers 17 presenteert de vader van de getrouwen. Een Schriftgedeelte wordt aangehaald om te bewijzen dat Abraham "de vader van ons allen is," dat wil zeggen: van alle gelovigen. Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld. Deze woorden betekenen voor Paulus, die er een geïnspireerde interpretatie van geeft, meer dan ze in hun Hebreeuwse context schijnen te brengen. In Genesis 17:4 zou de belofte begrepen kunnen worden als zijnde beperkt tot die natiën die fysiek afstammeling zijn van Abraham, zoals de zonen van Hagar en Ketura, en de zoon van Sara. Het Hebreeuwse woord voor natiën is goyim, wat voor Israël zelf wordt gebruikt, maar ook voor andere natiën, die van hen onderscheiden zijn en vaak tegen hen opstaan. Paulus laat zien dat de belofte een hele menigte van heidenen betreft. Deze belofte werd belichaamd door de verandering van de naam Abram, wat "verheven vader" betekent, naar Abraham, wat "vader van een menigte" betekent. De nieuwe naam die aan onze vader werd gegeven, deelt mede dat hij voor God, Die hem de naam gaf, staat, niet als een privé persoon, noch als de vader van één natie, maar in zekere zin als de vader van alle natiën, zoals dat ook in andere beloften wordt verondersteld. Zoals Abraham de fysieke vader van vele volkeren werd, zo werd hij ook de geestelijke vader van gelovigen uit alle natiën.

Heb Ik u gesteld wijst Abraham terug naar de tijd toen hij de belofte hoorde en geloofde, "Zo zal uw zaad zijn", naar de tijd toen hij werd gerechtvaardigd. De herinnering was noodzakelijk omdat Abraham toen zijn verwachtingen bouwde op Ismaël, in wiens geboorte de kracht van God niet bekend gemaakt was zoals in de geboorte van Izaäk en de zonen van Ketura. Geloof moest geschoold worden om de kundigheid en vindingrijkheid van God te kennen, en Abraham moest tot in de uithoeken van zijn onmacht reiken voordat hij de les goed kon leren. Maar hij geloofde God, Wiens afdoendheid hij nog niet kende.

Hij was nu klaar om God als El Shaddai te kennen, de God die Afdoende is, de Capabele God. God onthult Zichzelf door deze naam en zegt tegen Abraham: "wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk"(Gen. 17:1). Hij was niet onberispelijk geweest, dat wil zeggen: hij had tot dan toe niet een onverdeeld vertrouwen in God gehad, alles van Hem verwachtend. Hij had een weinig van zichzelf verwacht en van Hagar en Ismaël. Maar nu, als Abraham bijna een eeuweling is, en Sara negen-en-tachtig, wordt hem gezegd: "ook zal Ik u uit haar een zoon schenken". Over hun fysieke impotentie plaatst God Zijn nieuwe, onthullende naam. Als God El Shaddai is, dan kan Hij beloven wat Hij wil, want Hij is de Overvloedige en Capabele God. Abraham lag ter aarde geworpen voor de God in Wie hij gelooft. Hij nam aan dat de Belover was wat Zijn naam en Zijn belofte Hem verplichten te zijn. Indien Hij aan Abraham en Sara een zoon wil geven, dan moet Hij in staat zijn dode voortbrengende krachten weer tot leven te wekken; en als Hij spreekt over Abrahams "zaadmenigten" als ze nog niet bestaan, dan is Hij Degene die een menigte oproept die er niet is als was die er wel, want Hij heeft besloten dat ze ooit zullen bestaan. Geloof krijgt haar karakter van datgene in God dat in staat is om te gaan met wat nodig is. Hier presenteert God Zichzelf als de Levendmaker van dode voortplantingskrachten, en als Degene die het niet-bestaande tot bestaan roept. Levendmaking moet niet, zoals zo vaak gebeurd, verward worden met opstanding. Het is nooit gelijk aan opstanding. Levendmaking (Grieks: zooopoieoo) is niet een nieuwe schepping; het is niet de geboorte van Izaäk; dat was het resultaat. Het is niet de opwekking van Jezus Christus uit de doden, hoewel dat er wel mee samenloopt. Een studie van alle voorkomende Schriftplaatsen zal veel licht brengen. Het wordt gebruikt voor een zaad in de grond, dat sterft en dat niet wordt opgericht, maar levend gemaakt. Het wordt in onze huidige tekst gebruikt voor lichamelijke vitaliteit die levend wordt gemaakt, doch niet opgericht. Het wordt gebruikt voor een geestelijke levendmaking, en ook voor de verandering die plaats zal vinden in de levende, sterfelijke lichamen van de heiligen die in leven zijn en blijven tot de komst van de Heer, wanneer deze sterfelijke (niet dode) lichamen levend gemaakt zullen worden, of verzwolgen worden door leven. Deze zullen niet worden opgewekt en opgericht omdat ze niet sterven.

Abraham geloofde dat El Shaddai in staat was hem levend te maken en zijn geloof was niet tevergeefs, want hij werd niet alleen de vader van Izaäk, maar ook de vader van de zes zonen van Ketura, die hij trouwde na de dood van Sara. Wanneer God over een menigte van toekomstige naties spreekt en oproept wat niet bestaat, en dat niet door Abrahams lichamelijke kracht, dan is het of Hij als het ware Zijn Almacht als onderpand geeft voor het bereiken van Zijn doel. Abrahams geloof is de evenknie van Gods belofte, en, vanuit Zijn standpunt gezien, brengt de vervulling in beeld. De meeste van de grote geloofsdaden die in de Schrift staan opgetekend, zijn op de een of andere manier gebaseerd op Gods macht om leven te brengen waar de vereiste voorwaarden voor leven ontbreken. God als Levendmaker en Roeper is het onderwerp van Abrahams geloof en geloof krijgt haar karakter van het specifieke woord dat het ontvangt.

18.

En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn.
Nu we de vader van de getrouwen hebben gezien, laten we dan nu kijken naar het geloof van onze vader, dat nog steeds leeft in zijn zonen. Geloof houdt verband met vervulling. Dat hij een vader van vele volken zou worden. Geloof is een toestand van hart en geest waarin God op veilige wijze Zijn uitgelezen kostbaarheden kan toevertrouwen. Het was de bedoeling van God dat de belofte vervuld zou worden te midden van zulke vijandige omstandigheden. En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, voorbij de tijd dat hij nog mocht hopen vader te worden, toen alles tegen zo'n verwachting pleitte, toen de natuur en rede uitriepen dat het een onmogelijkheid was geworden, toen geloofde hij met hoop. Zijn verwachtingen werden weer tot leven gewekt, vergroot en levend gemaakt door de herhaling van de belofte, die we nu begrijpen met de energie van een meer verlicht geloof.

Hier worden we in staat gesteld binnen te dringen in het geheime hart van geloof. Ze werd geboren in de aanwezigheid van God, en gevoed door de woorden "Zo zal uw zaad zijn." Dit is de oude belofte die wordt uitgelegd, en die wordt gezuiverd van de redenaties die haar heerlijkheid verduisterden. Dit woord garandeert de zekere verwachting zoals die nu tot Abraham kwam. Geloof moet altijd in overeenstemming zijn met Gods bewering. Veronderstelling, niet geloof, neemt aan dat men kan verwerven wat God niet heeft beloofd, alsof geloof op zich een scheppende en voortbrengende oorzaak zou zijn. Ons wordt voorgehouden: "Indien we genoeg geloof zouden hebben, dan zouden we binnen één generatie de wereld kunnen bekeren." Dit is absoluut onwaar, want God heeft zoiets in het geheel niet beloofd en geeft ook geen grond voor zo'n verwachting. Een dwaze lichtgelovigheid wordt vaak aangezien voor geloof. Abrahams geloof rustte op een specifieke belofte van El Shaddai, en dit was de enige zekerheid voor zijn verwachtingspatroon.

19, 20

En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven;
20 maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer,
We kijken nu naar het conflict en de overwinning van geloof. Er is een geloofsgevecht voor alle gelovigen, waarin ons geloof wordt getest en geoefend en, door pijnlijke discipline, tot volledige volwassenheid wordt gebracht. Abraham stond tussen twee tegengestelde krachten, de twee die in vers 18 worden genoemd. Vers 19 toont ons de obstakels die het vaderschap buiten de verwachting plaatsten. Vers 20 laat zien dat Abraham, leunend op de belofte, gelooft met verwachting. Het eerste van deze twee verzen geeft het negatieve feit weer, dat hij niet zwak was in geloof, de laatste het positieve, hij werd in zijn geloof versterkt! In de Griekse teksten vinden we in vers 19 een variant. De Authorized Version geeft hier "he considered not"(hij merkte niet op). Het "not" zou op grond van de beste manuscripten en intern bewijs moeten worden weggelaten. Abraham beschouwde zijn eigen lichaam al als dood.
Geloof gaat voorbij aan feiten. Het is zo ver als maar kan verwijderd van de dwaasheid die het bestaan van zonde, ziekte, verval en dood ontkent. Abraham is zich goed van bewust van alles dat een natuurlijke verwachting verwoestte. Als een zinnig en rationeel mens nam hij deze moeilijkheden in aanschouw en schatte ze op hun juiste waarde, daarbij naast de zijne, ook Sara's toestand er bij betrekkend. Herinner u dat het probleem er niet een was van ziekte, die riep om de diensten van een Heler, maar van een verval, dat riep om het werk van een Levendmaker. Hier was geen sprake van een falende gezondheid, maar van falende kracht. Het was het sterfelijk verlies van reproductiviteit, die met wijsheid en vriendelijkheid werd ontworpen om de ouderen te behoeden voor de moeiten van het ouderschap. De Schrift richt zich niet naar ons uit het boek van de natuur, maar vraagt aandacht voor haar welsprekende getuigenis van de overstijgendheid van God, Die boven en buiten Zijn schepping is. Zowel de Schrift als de natuur weerspreken een pantheïsme, dat God op gelijk niveau brengt met Zijn schepping. Hier zijn de uiterste grenzen van onmacht bereikt, waarin God een andere mogelijkheid vindt om de veelzijdigheid van Zijn macht ten toon te spreiden. De falende lichamen van deze twee gelovigen waren een goed veld waarop Hij Zijn goddelijke macht en heerlijkheid kon manifesteren.

20.

maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer,
Geloof aanschouwde alle moeilijkheden, maar wat betreft de belofte van God, waaraan het passende steun gaf, twijfelde het niet in ongeloof. De onmacht van Abraham kon de belofte, die vol was met de Almacht van El Shaddai, niet afzeggen. God legt Zichzelf neer in Zijn beloften. Geloof legt God, Die de Belover is, vast en is machtig omdat het almacht vasthoudt.

Geloof, machtig geloof, ziet de belofte
en kijkt alleen naar God;
Lacht om onmogelijkheden
en zegt: Het zal gebeuren.

Geloof dat zo wordt bekrachtigd, heeft geen ondersteuning of redenatie of mogelijkheid nodig. Het houdt haar hoogste God-verheerlijkende volwassenheid staande, wanneer het alle steun, uitgezonderd de onvoorwaardelijke belofte van God, afwijst. Er was geen deling van zijn hart tussen geloof en ongeloof; hij was niet twee mensen, één die de waarachtigheid van God bevestigt en één die hem ontkent. Wanneer meer de rede dan geloof omgaat met Gods woord, dan is twijfel zo makkelijk en zo algemeen. Abraham ging door een mentale strijd heen naar zekerheid. De ongelovigheid van Abraham en Sara staat opgetekend in Genesis 17:7 en 18:11,12, en in beide gelegenheden werd het door God weggenomen, Die de belofte in detail uitlegde en ze er bij betrok door te vragen: "Is er iets te wonderlijk voor Jehovah?" De genezing van twijfel komt door meer te krijgen van Gods woord. Volhardend en eerlijk lezen van de Schrift heeft altijd een opwekkend effect op zwak geloof.

In Paulus' geïnspireerde uiteenzetting worden de verhalen van Genesis 15 en 17 van zeer nabij bekeken. Paulus heeft geen ver uiteen liggende tijden met elkaar verward. In Genesis 15:6, toen Abraham gerechtvaardigd was door geloof, was hij nog steeds in staat kinderen te verwekken, en Ismaël werd de zoon van zijn vlees. Het was nog niet de tijd dat zijn lichaam al dood was. Zijn fysieke kracht moest wegkwijnen voordat Gods kracht zichtbaar kon worden en geloof mocht opstaan om de betekenis van de naam El Shaddai te grijpen. Het ongedisciplineerde geloof van de eerdere periode, waardoor Abraham werd gerechtvaardigd, was identiek van karakter, hoewel niet in kwaliteit en intelligentie, aan het volwassen geloof van de latere periode. De gerechtvaardigden gaan door conflicten heen vanwege het gebrek aan kennis van Gods hogere doel, maar, zoals Paulus aantoont door te verwijzen naar Genesis 15:6, Abrahams rechtvaardiging dateerde uit die tijd en werd niet in gevaar gebracht door het gebrek aan kennis dat wordt onthuld in de geschiedenis van die tussenliggende jaren.

Drie gezichtspunten zijn mogelijk over wát werd versterkt. Het kan zijn dat hij werd versterkt in verband met zijn geloof, of dat hij lichamelijk werd versterkt door middel van geloof, of het kan allebei betekenen. In het eerste geval zou het betekenen dat door het overdenken van de belofte, hij van een zwak geloof, dat het moeilijk zou hebben de macht van God te begrijpen, naar een perfecte zekerheid over Gods mogelijkheden zou gaan. In het tweede geval zou het overeenkomen met het feit dat "Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte"(Heb. 11:11). Of het kan ook zijn dat, kijkend naar de belofte, niet alleen zijn geloof, maar ook zijn lichaam nieuwe levenskracht kreeg. De eerbiedigheid van geloof wordt verklaard met de woorden "gaf Gode eer". Het bewondert en aanbidt de getoonde grootheid van God, Die alleen waard is aanbeden te worden. Onze Heer somt Zijn werk op aarde op in de woorden: "Ik verheerlijk U." Door dat te doen bereikte Hij Gods doel met de schepping en verlossing, namelijk, de lof van Zijn heerlijkheid. Geloof is voor God zeer kostbaar, want het eert Hem en keert terug naar Zijn heerlijkheid, Hem eer betuigend wanneer het alleen van Hem afhangt. God verwacht zulk geloof omdat het Hem toekomt; ongeloof kaatst terug van Zijn geloofwaardigheid en berooft Hem van de bewondering die allen voor Hem zouden moeten hebben. Moeite geeft ons de mogelijkheid God te verheerlijken en bedanken. Wanneer een gelovige aanbiddend kan berusten in Gods handelen met hem in uren van verlatenheid, rouw en ziekte, dan verheerlijkt hij Hem op grootse wijze. Abrahams uiterste nood gaf God niet alleen een mogelijkheid om Zijn heerlijkheid te laten zien, maar gaf Abraham zijn beste kans om God te verheerlijken.

21.

in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen.
Geloof vult het hart met een zekerheid die geen ruimte laat voor de afleiding van ongeloof. De stabiliteit van het geloof rust op Gods verklaarde kundigheid, en dat allemaal voordat God doet wat Hij belooft. Waarneming is niet het ultieme bewijs van waarheid, maar het bewijs is dat God het zegt!! Geloof is niet het resultaat van waarneming, maar waarneming komt voort uit geloof, en geloof grijpt wat niet kan worden getest door waarneming. Gods beloften houden bovenmenselijke kundigheid in, omdat ze gaan over noden waarin de mens hulpeloos is. Ze overstijgen de natuur omdat de Belover de schepping, en de ruïne die het schepsel er van heeft gemaakt, overstijgt. Volle zekerheid belijdt daarom de godheid van God.

22.

Daarom ook werd het hem gerekend tot gerechtigheid.
Bij het samenvatten van de overdenking van Abrahams geloof, wordt het antwoord van vers één gegeven over wat Abraham vond voor zichzelf en wat aan zijn nakomelingen werd gegeven. Geestelijk vaderschap en zoonschap zijn in zicht gekomen. Daarom, omdat het zo overwinnend en volledig zeker is, werd zijn geloof hem als rechtvaardigheid toegerekend. God schreef aan het geloof dat Hem zo verheerlijkte de volle waarde van perfecte rechtvaardigheid toe. Het wordt "toegerekend" als rechtvaardigheid omdat het op zichzelf niet rechtvaardigheid is, zelfs niet verdienstelijk. Als er gevraagd wordt hoe God dit kan toerekenen, dan mogen we antwoorden met de vraag: "Hoe kan God tot een kinderloze man spreken als ware het dat zijn ontelbare nageslacht al een feit is? Hoe kan Hij zaken die er niet zijn noemen als waren ze er al wel?" Dit verslag is niet willekeurig, want zoals Abraham tot het einde toe geloofde dat hij vader mocht worden, zo kunnen wij tot het einde geloven dat wij in Christus de werkelijke rechtvaardigheid van God zullen krijgen. Abraham en zijn geestelijk zaad zijn niet meer verstoken van rechtvaardigheid dan hij was van de natuurlijke verwachting van zonen naar het vlees. Zowel de zonden en de eigenlijke rechtvaardigheid werden hem toegerekend toen ze er in het echt nog niet waren. Dit bereidt de toepassing aan ons voor van het verhaal van Abrahams geloof en rechtvaardiging.

23, 24.

Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd hem toegerekend,
24 maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft,
De verzen 23 en 24 laten zien dat het doel van deze interpretatie van geschiedenis een persoonlijke en praktische toepassing is. Niet om zijnentwil alleen werd geschreven. God bracht Mozes er niet toe de woorden van Genesis 16:6 op te schrijven, alleen om de manier van Abrahams rechtvaardiging uiteen te zetten als een zaak van geschiedkundig belang. Maar ook voor ons, tot wie hij spreekt, is het net zo'n persoonlijk woord als het was voor onze vader Abraham. Dit Schriftgedeelte werd geschreven met het gerichte doel ons op de hoogte te brengen. De Schrift is niet alleen geschreven om ons te leren(Rom.15:4; 1Kor.10:6-11; 2 Tim.3:14-17), maar hier wordt een bijzonder woord, het zal worden toegerekend, aan ons gericht. Wanneer we lezen over Gods omgang met Abraham en diens antwoordende geloof, dan gloeien we van bewondering; maar nu komt God op dezelfde wijze naar ons toe met een onthulling van Zijn macht en een belofte aan ons, wie het zal worden toegerekend zodra we geloven. Een grote uitgever, die zijn vader opvolgde, was buitengewoon verheugd toen hij deze hoorde zeggen: "Je schrijft net zo goed als ik." Wij zullen nog meer verheugd zijn wanneer we onze geestelijke vader tot ons horen zeggen: "Mijn zonen, jullie geloven net zo goed als ik!" Hij werd gerechtvaardigd, niet omdat hij een beter mens was dan wie ook van zijn zonen, maar door het geloof dat zich presenteert als een patroon van het onze. God is dezelfde God, Die dezelfde beloften doet. Hij manifesteert Zichzelf aan Abraham als El Shaddai, de Levendmaker, en aan ons als Hij die Jezus als Heer opwekt uit de doden, dezelfde volle zekerheid eisend van geloof in de Belover. Abraham geloofde dat God zijn lichaam zou kunnen verlevendigen; wij moeten God geloven Die de poorten van de dood heeft geopend en Zijn macht heeft getoond aan ons die geloven, volgens wat Hij bereikte in onze Heer. Er wordt niet van ons verwacht dat we het goed gedocumenteerde feit geloven van de opstanding van Jezus Christus, maar God te geloven Die Hem opwekte. Geloof is de houding van een persoon tot een Persoon. Het is het uitgaan naar God van al onze emotionele, intellectuele en wils-uitende erkenning. Het heeft iets in zich dat overeenkomt met de God die het vertrouwt, onze harten tot het Zijne, onze gedachten tot de Zijne, ons willen tot dat van Hem, in vertrouwensvolle onderschikking. Geloof dat een hart heeft vindt rust in een hart achter de sluier, zacht als het hart van een moeder; het laat haar beperkte intellect rusten in de geest van God, en verlaat haar eigen willen voor die van de Soevereine Wil van Oneindige Liefde en Wijsheid. Zo, om met Paulus te spreken, is de gehoorzaamheid van het geloof, want het bepaalt het gedrag en karakter, de kwaliteit die niet overeenkomt met de wet, maar met de nieuwheid van het leven. Maar tot dusverre is er niets gezegd over enige morele verandering. Tot nu toe is het rechtvaardiging door geloof, nog niet: uitgedeeld leven en rechtvaardigheid. Indien er moeilijkheden komen op de weg van het geloof, kijk dan naar het conflict en de overwinning van Abraham, door diens achting voor de belofte.

25.

die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.
Kijk eens hoeveel evangelie er is samengebald in deze woorden, die bepaalde nadrukkelijk Paulinische kenmerken hebben. Maar waarom werden deze woorden aan ver 24 toegevoegd? Omdat we niet alleen het feit moeten kennen van de opstanding van Christus en Gods macht, die voor ons daarin werd tentoongesteld, maar waarom Hij werd opgewekt, die is overgeleverd om onze overtredingen. Hij werd overgeleverd aan dat wat vijandig was ten opzichte van Hem, omdat Hij zonde werd! God gaf Hem over(Jes.53:12; Rom.8:32); Hij gaf Zichzelf over in overeenstemming met de wil van God(Gal. 2.20; Efe. 5:2). Gods aanklacht tegen de mensheid in de eerste hoofdstukken heeft ons laten zien dat dit "overgeven" noodzakelijk was om de rechtvaardigheid van God te laten zien, en Hem in staat te stellen gelovigen te rechtvaardigen. Overal en altijd hangen Gods rechtvaardiging en die van ons af van Christus' opofferend werk. Zijn tot zonde gemaakt worden is de grond van ons gerechtigheid van God worden in Hem(2Kor. 5:21). Onze persoonlijke beledigingen zonden Christus naar het kruis, maar willen we ervan verzekerd zijn dat Zijn offer afdoende was, als we één met Hem gemaakt willen zijn, dan moet Hij daar niet blijven. Hij stierf, zoals liefde dat altijd zal doen, om de geliefden te redden die in gevaar zijn, en werd opgewekt vanwege onze rechtvaardiging.

Dit is de enig ware en consequente vertaling. Er zijn grammaticale hulpmiddelen uitgevonden om de eenvoudige betekenis van deze woorden te kunnen ontvluchten. Maar we worden gerechtvaardigd in Zijn bloed(5:9), de verzoening was voor onze rechtvaardiging(3:25,26). Hij werd tot zonde gemaakt voor onze rechtvaardiging(2Kor. 5:21). Het is de dood van Christus, en niet Zijn opstanding, die de basis is van onze rechtvaardiging; de opstanding is het zegel daar op. Hij werd opgewekt vanwege onze bereikte rechtvaardiging, bereikt voor zover genade en bloed het veilig konden stellen. Onze rechtvaardiging, zoals onze vrijkoping, is feitelijk en vast in Christus Jezus, en wordt de onze door te geloven. Onze zonde doodde Hem, onze rechtvaardiging maakte Zijn opstanding mogelijk. Het was niet alleen een persoonlijke opstanding, maar een die alle mensen aangaat. Zoals onze veroordeling Hem tot de kruisiging bracht, zo verlost onze rechtvaardiging Hem van de dood. Een verrezen Zonde-drager laat zien dat de zonde is verwijderd. Een complete opstanding laat zien dat het Recht geen macht over Hem had voorbij de grens van de dood. Indien Zijn lichaam, of ook maar een deel daarvan, in de greep van de dood was gebleven, dan zouden we nooit de afdoendheid van Zijn offer hebben gekend. Deze twee fasen van onze redding worden geïllustreerd, niet als type gesteld, in de twee vogels die voor de reiniging van een lepralijder geofferd moesten worden(Lev. 14:4-7). Eén van de vogels moest gedood worden en zijn bloed op de lepralijder gesprenkeld. De dood werd aan hem toegekend, want dat is de betekenis van gesprenkeld bloed. Maar de onlosmakelijke zwakte van dit voorbeeld ligt hem in de onmacht van een gedode vogel om opstanding weer te geven. Daarom was er een tweede vogel nodig. De priester nam de tweede vogel, identificeerde deze met de dood door hem in het bloed te dompelen, en hem dan los te laten, terwijl hij uitsprak: "Schoon". De opstanding van Christus is het bewijs dat Hij ons in Zijn bloed heeft gerechtvaardigd, en dat zij die God geloven, Die Hem opwekte, gerechtvaardigd zijn.
We moeten dit woord vertrouwen. Zolang we in deze wereld zijn zal er altijd een kloof zitten tussen geloof en zien. Er wordt gezegd dat toen de Forth brug [in Schotland;WJ] z'n voltooiing naderde, de twee grote armen van de centrale overspanning elkaar benaderden zodat ze elkaar bijna raakten. Een smalle ruimte bleef open, totdat de werkman het tussenstuk bouwde aan het platform waarop ze op dat moment stonden. Tussen belofte en vervulling zit een kloof. Niets kan dienen om deze te overbruggen, totdat de mens zichzelf in het gat legt. Abraham, onze vader, deed dat. Wij doen het wanneer we belofte en vervulling met elkaar verbinden door ons persoonlijk in geloof toevertrouwen aan God.


Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 21, pagina 165. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.schriftwoord.nl