Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
1 Koningen
Hoofdstuk 1

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)



DE STRUCTUUR VAN 1 EN 2 KONINGEN
  HET KONINKRIJK
1 Kon.1:1-1Kon.12:15.   Het koninkrijk - verenigd.
1Kon.12:16-2Kon.25:30.   Het koninkrijk - verdeeld.
 
1Kon.1-1Kon.12:15.  (hierboven)
HET KONINKRIJK - VERENIGD
1Kon.1:1-2:11.     David.
1Kon.2:12-11:43.     Salomo.
1Kon.12:1-15.     Rehobeam.
 
1Kon.12:16-2Kon.25:30.  (hierboven)
HET KONINKRIJK - VERDEELD
1Kon.12:16-19.     De verdeling van het koninkrijk.
1Kon.12:20-14:20.     Israël - Jerobeam (1).
1Kon.14:21-15:24.     Juda - (Rehoboam, 14:21-31;
    Abijam, 15:1-8; Asa, 15:9-24).
1Kon.15:25-22:40.     Israël - (Nadab, 15:25-31; Baasha,
    15:32—16:7; Elah, 16:8-14.; Zimri, 16:15-
    20; (Interregnum, 16:21, 22); Omri,
    16:23-28; Ahab, 16:29—22:40).
1Kon.22:41-50.     Juda -(Jehoshaphat).
1Kon.22:51-2Kon.8:15.     Israël -(Ahaziah, 1 Kon. 22:51—2 Kon.
    1:18; Elia’s Translation, 2 Kon.2:1-25),
    Joram, 2 Kon. 3:1—8:15).
2Kon. 8:16-9:29.     Juda - (Jehoram, 8:16-24; Achazia,
    8:25—9:29).
2Kon.9:30-10:36.     Israël - (Jehu).-----
Nederwerping van Israël en Juda †
----
2Kon.11:1-12:21.     Juda - (Athalia, 11:1-16; Joas,
    11:17—12:21).
2Kon.13:1-25.     Israël - (Jehoachaz, 13:1-9; Jehoas,
    13:10-25).
2Kon.14:1-22.     Juda - (Amazia, 14:1-20; Uzzia,
    14:21, 22).
2Kon.14:23-29.     Israël - (Jeroboam II).
2Kon.15:1-7.     Juda - (Uzzia).
2Kon.15:8-31.     Israël - (Zacharia, 15:8-12; Shallum,
    15:13-16; Menahem, 15:17-22;
    Pekahia, 15:23-26; Pekah, 15:27-31).
2Kon.17:1-41.     Juda - (Hosea).
2Kon.18:1-24:20.     Israël - (Hezekia, 18:1—20:21;
      Manasse, 21:1-18, 21:19-26; Josia,
    22:1—23:30; Jehoahaz, 23:31-35;
    Jehoiakim, Jehoiachin, 24:8-16;
    Zedekiah, 24:17-20. ).
----
Verstrooing van Israël en gevangenschap van Juda †
----
2Kon.25:1-30.   Het einde van het koninkrijk.

1 En de koning, DavidDavid = lieveling, was oud, hij kwam op dagen. En zij bedekten hem met mantels, maar het het was niet warm genoeg voor hem.
2 En zijn dienaren zeiden tot hem: "Men zal voor mijn heer de koning een jong meisje zoeken, een maagd. En zij zal voor het aangezicht van de koning staan en zij zal voor hem tot verzorgende zijn. En zij zal neerliggen in uw boezem; dan zal mijn heer, de koning, warm zijn."
3 En men zocht een heel mooi jong meisje in heel het grondgebied van IsraëlIsraël = strijder van God en men vond AbisagAbisag = mijn vader heeft gedwaald, de Sunemitische, en zij brachten haar bij de koning.
4 En het jonge meisje was heel mooi, tot aan het buitengewone en zij was voor de koning tot verzorgende. En zij verrichtte dienst voor hem, maar de koning kende haar niet.
5 En AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah, zoon van ChaggitChaggit = (geboren op) een feest, verhief zichzelf, zeggend: "Ik, ik ben koning!" En hij voorzag zich van een strijdwagen en ruiters en vijftig mannen rennen voor zijn aangezicht. En de vierde is Adonia, zoon van Haggith, en de vijfde is Shefatiah, zoon van Abital (SW) [2Sam. 3:4]
6 En zijn vader bedroefde hem niet in zijn dagen, zeggend: "Om welke reden doe jij zoals dit?" En ook was hij uitermate goed van gestalte en zijn moeder baarde hem na AbsalomAbsalom = (mijn) vader is vrede.
7 En zijn woorden waren bij JoabJoab = JAH is vader, zoon van SerujaSeruja = volborstig, en bij AbjatarAbjatar = vader van overvloed, de priester, en zij hielpen AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah.
8 En SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet, en NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, en SimiSimi = vermaard en ReïReï = vriend en de machtige mannen die met DavidDavid = lieveling waren, zij waren niet met AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah.
9 En AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah offerde van het kleinvee en van het grootvee en van het gemeste dier bij de steen van de ZocheletZochelet = slangensteen, die naast En-RogelEn-Rogel = bron van vollers is. En hij riep al zijn broeders, zonen van de koning, en tot alle mannen van JudaJuda = lof, dienaren van de koning.
10 Maar NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, en BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah en de machtige mannen en SalomoSalomo = man van vrede, zijn broer, riep hij niet.
11 En NatanNatan = (Jah) heeft gegeven zei tot BatsebaBatseba = dochter van de eed, de moeder van SalomoSalomo = man van vrede, zeggend: "Hoorde u niet dat AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah, zoon van ChaggitChaggit = (geboren op een) feest, koning werd en dat onze heer DavidDavid = lieveling het niet weet? En David troost Batseba, zijn vrouw. En hij komt tot haar en hij ligt met haar neer. En zij baart hem een zoon en zij noemt zijn naam Salomo. En JAHWEH had hem lief. (SW)[2Sam. 12:24]
12 En nu, ga! Alstublieft, ik zal u raad geven met raadgeving, en doe uw ziel ontsnappen en de ziel van uw zoon, SalomoSalomo = man van vrede.
13 Ga en kom tot de koning, DavidDavid = lieveling, en zeg tot hem: Zwoer u niet, mijn heer, de koning, tot uw dienstmeisje, zeggend dat SalomoSalomo = man van vrede, uw zoon, na mij zal regeren en dat hij, hij zal zitten op mijn troon? Om welke reden werd dan AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah koning?
14 Aanschouw!, terwijl u daar nog spreekt met de koning, dan zal ik, ik na u komen en ik vul uw woorden aan."
15 En BatsebaBatseba = dochter van de eed kwam tot de koning, in de kamer. En de koning was uitermate oud en AbisagAbisag = mijn vader heeft gedwaald, de Sunemitische, verrichtte dienst voor de koning.
16 En BatsebaBatseba = dochter van de eed boog haar hoofd en wierp zich neer voor de koning. En de koning zei: "Wat is er met jou?"
17 En zij zei tot hem: "Mijn heer, u zwoer bij JAHWEH, uw Elohim, tot uw dienstmeisje, dat SalomoSalomo = man van vrede, uw zoon, zal regeren na mij en hij zal zitten op mijn troon.
18 En nu, aanschouw!, AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah, hij werd koning! En nu, mijn heer, de koning, u weet het niet.
19 En hij offerde een stier en een gemest dier en een veelheid van kleinvee en hij riep tot alle zonen van de koning en tot AbjatarAbjatar = vader van overvloed, de priester, en JoabJoab = JAH is vader, de overste van het leger. Maar tot SalomoSalomo = man van vrede, uw dienaar, riep hij niet.
20 En u, mijn heer, de koning, de ogen van heel IsraëlIsraël = strijder van God zijn op u om hen te vertellen wie zal zitten op de troon van mijn heer, de koning, na hem.
21 En het zal gebeuren wanneer mijn heer, de koning, neerligt bij zijn vaders, dat ik en mijn zoon SalomoSalomo = man van vrede als zondaren gerekend worden."
22 En aanschouw!, terwijl zij nog sprak met de koning kwam NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet.
23 En zij vertelden de koning, zeggend: "Aanschouw!, NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet!" En hij kwam voor het aangezicht van de koning en hij wierp zich neer voor de koning, op zijn neusgaten, naar de aarde.
24 En NatanNatan = (Jah) heeft gegeven zei: "Mijn heer, de koning, u zei: AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah, hij zal na mij regeren en hij zal zitten op mijn troon,
25 want hij daalde vandaag af en hij offerde een stier en een gemest dier en kleinvee, in veelheid, en hij riep tot alle zonen van de koning en tot de oversten van het leger en tot AbiatarAbiatar = vader van overvloed, de priester, en aanschouw hen, etend en drinkend voor zijn aangezicht en zij zeiden: Leve de koning AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah!
26 Maar tot mij, ik ben uw dienaar en tot SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en tot BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet en tot SalomoSalomo = man van vrede, uw dienaar, riep hij niet.
27 Indien deze zaak van mijn heer de koning kwam, dan maakte u niet bekend aan uw dienaren wie na hem zal zitten op de troon van mijn heer, de koning."
28 En de koning, DavidDavid = lieveling, antwoordde en ze: "Roept voor mij tot BatsebaBatseba = dochter van de eed!" En zij kwam voor het aangezicht van de koning en zij stond voor het aangezicht van de koning.
29 En de koning zwoer en hij zei: "Zo waar JAHWEH leeft, Die mijn ziel vrijkocht vanaf alle benauwdheid!
30 Want zoals ik zwoer tot jou bij JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, zeggend dat SalomoSalomo = man van vrede, jouw zoon, na mij zal regeren en hij, hij zal zitten op mijn troon in mijn plaats, zo zal ik dit vandaag doen."
31 En BatsebaBatseba = dochter van de eed boog haar hoofd, neusgaten naar de aarde, en zij wierp zich neer voor de koning en zij zei: "Mijn heer, koning DavidDavid = lieveling, zal leven tot de aion."
32 En koning DavidDavid = lieveling zei: "Roept voor mij tot SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en tot NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, en tot BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet." En zij kwamen voor het aangezicht van de koning.
33 En de koning zei tot hen: "Neemt met jullie dienaren van jullie heer en doet SalomoSalomo = man van vrede, mijn zoon, rijden op het muildier dat van mij is. En jullie doen hem afdalen naar GichonGichon = de bruisende (een bron bij Jeruzalem).
34 En SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, zalven hem daar tot koning over IsraëlIsraël = strijder van God. En jullie blazen in de ramshoorn en jullie zeggen: De koning, SalomoSalomo = man van vrede, leeft!
35 En jullie gaan op achter hem; en hij zal komen en hij zal zitten op mijn troon en hij zal regeren in mijn plaats. En ik geef hem instructie om bewindvoerder te zijn over IsraëlIsraël = strijder van God en over JudaJuda = lof."
36 En BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet, antwoordde de koning en hij zei: "Amen, zo zegt JAHWEH, Elohim van mijn heer, de koning.
37 Zoals JAHWEH met mijn heer, de koning, was, zo zal Hij zijn met SalomoSalomo = man van vrede. En Hij zal zijn troon groter maken dan de troon van mijn heer, koning DavidDavid = lieveling."
38 En SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, en BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet, en de Keretieten en de Peletieten daalden af en zij deden SalomoSalomo = man van vrede rijden op het muildier van koning DavidDavid = lieveling en zij deden hem naar GichonGichon = de bruisende (een bron bij Jeruzalem) gaan.
39 En SadokSadok = rechtvaardig, de priester, nam de hoorn met olie uit de tent en hij zalfde SalomoSalomo = man van vrede. En zij bliezen in de ramshoorn en heel het volk zei: "Koning SalomoSalomo = man van vrede zal leven!"
40 En heel het volk ging op, achter hem, en het volk speelde fluit in de fluiten en verheugde zich met grote vreugde en de aarde werd opengereten door hun geluid.
41 En AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah hoorde het, en alle geroepenen die bij hem waren, en zij beëindigden hun eten. En JoabJoab = JAH is vader hoorde het geluid van de ramshoorn en hij zei: "Om welke reden maakt men dit geluid, rumoer makend in de ommuurde stad?"
42 Terwijl hij nog sprak, aanschouw!, JonatanJonatan = JAH heeft geven, zoon van AbjatarAbjatar = vader van overvloed, kwam. En AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah zei: "Kom binnen, want jij bent een man van bekwaamheid en jij brengt goed nieuws."
43 En JonatanJonatan = JAH heeft geven antwoordde en hij zei tot AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah: "Niettemin heeft onze heer, koning DavidDavid = lieveling, SalomoSalomo = man van vrede koning gemaakt,
44 en de koning zond met hem SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet, en BenajaBenaja = gebouwd heeft Jah, zoon van JojadaJojada = JAH weet, en de Keretieten en de Peletieten, en zij deden hem rijden op het muildier van de koning.
45 En zij - SadokSadok = rechtvaardig, de priester, en NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, de profeet - zalfden hem tot koning in GichonGichon = de bruisende (een bron bij Jeruzalem), en zij gingen vanaf daar op, zich verheugend, en de ommuurde stad maakte rumoer. Dat is het geluid dat jullie hoorden.
46 En ook zit SalomoSalomo = man van vrede op de troon van het koninkrijk.
47 En bovendien kwamen de dienaren van de koning om onze heer, koning DavidDavid = lieveling, te zegenen, zeggend: Uw Elohim zal de naam van SalomoSalomo = man van vrede beter maken dan uw naam en Hij zal zijn troon groter maken dan uw troon. En de koning boog zich in aanbidding neer op het bed.
48 En ook zei de koning als volgt: Gezegend is JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, die vandaag iemand gaf om te zitten op mijn troon, en mijn ogen zagen het."
49 En zij beven en zij stondn op, allen die geroepen waren door AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah, en zij gingen, een ieder op zijn weg.
50 En AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah vreesde voor het aangezicht van SalomoSalomo = man van vrede. En hij stond op en hij ging en hij hield de horens van het altaar vast.
51 En het wordt verteld aan SalomoSalomo = man van vrede, zeggend: "Aanschouw!, AdoniaAdonia = mijn Heer is Jah vreest koning SalomoSalomo = man van vrede, en aanschouw!, hij houdt de horens van het altaar vast, zeggend: Koning SalomoSalomo = man van vrede zal vandaag tot mij zweren dat hij zijn dienaar niet ter dood zal brengen door het zwaard."
52 En SalomoSalomo = man van vrede zei: "Indien hij een zoon van dapperheid is zal er geen haar van hem op de aarde vallen, maar indien er kwaad in hem wordt gevonden, dan sterft hij."
53 En de koning, SalomoSalomo = man van vrede, zond en men deed hem afdalen vanaf het altaar. En hij kwam en hij wierp zichzelf neer voor koning SalomoSalomo = man van vrede. En SalomoSalomo = man van vrede zei tot hem: "Ga naar jouw huis."

Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 2
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.