|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)
1 En de zonen van de profeten zeiden tot : "Aanschouw!, alstublieft, de plaats waar wij voor uw aangezicht wonen is voor ons te nauw.
2 Wij zullen, alstublieft, gaan tot aan de en wij zullen daar ieder één dakspant nemen en wij zullen daar voor ons een plaats maken om daar te wonen." En hij zei: "Gaat!"
3 En de ene zei: "Wees goed gezind, alstublieft, en ga met uw dienaren." En hij zei: "Ik, ik zal gaan."
4 En hij ging met hen en zij kwamen bij de en zij houwden de bomen af.
5 En het gebeurde als de ene de dakspant velde, dat het ijzer in het water valt. En hij schreeuwde en hij zegt: "Ach, mijn heer, en hij was geleend!"
6 En de man van de Elohim zei: "Waarheen viel hij?" En men deed hem de plaats zien. En hij modelleerde een stuk hout en hij gooide dat daarheen en het doet het ijzer drijven.
7 En hij zei: "Hef het voor jouzelf op," en hij zond zijn hand en hij nam het op.
8 En de koning van was aan het vechten tegen en hij beraadslaagde met zijn dienaren, zeggend: "Sla mijn legeringen op die en die plaats op."
9 En de man van de Elohim zond naar de koning van , zeggend: "Pas op bij het passeren van deze plaats, want daar is neergestreken."
10 En de koning van zond naar de plaats waarvan de man van de Elohim tot hem zei en hem voor waarschuwde, en hij was daar op zijn hoede, niet één en niet twee keren.
11 En het hart van de koning van was onstuimig over deze zaak en hij riep tot zijn dienaren en hij zei tot hen: "Vertellen jullie mij niet wie van ons voor de koning van is?"
12 En één van zijn dienaren zei: "Nee, mijn heer de koning, want , de profeet, die in is, hij vertelde aan de koning van de woorden die u sprak in de kamer van uw bed."
13 En hij zei: "Gaat en ziet waar hij is, en ik zal zenden en ik zal hem nemen." En hem wordt verteld, zeggend: "Aanschouw!, in ."
14 En hij zond daarheen paarden en strijdwagens en een massale strijdmacht. En zij kwamen in de nacht en zij omgeefden de stad.
15 En de dienstverrichtende van de man van de Elohim stond, opstaand, vroeg op en hij ging naar buiten. En aanschouw!, een strijdmacht omringde de stad, met paard en strijdwagen. En zijn knaap zei tot hem: "Ach, mijn heer, wat zullen wij doen?"
16 En hij zei: "Het moet niet zo zijn dat jij vreest, want die met ons zijn zijn meer dan die met hen zijn."
17 En bad en hij zei: "JAHWEH, ontsluit alstublieft zijn ogen, dan zal hij zien." En JAHWEH ontsloot de ogen van de knaap en hij zag. En aanschouw!, de berg was vol paarden en vurige strijdwagens, rondom .
18 En zij daalden tot hem af en bad tot JAHWEH, en hij zei: "Sla, alstublieft, deze natie met verblindingmv." En Hij sloeg hen met verblindingmv, naar het woord van .
19 En zei tot hen: "Dit is niet de weg en dit is niet de stad; gaat achter mij en ik zal jullie doen gaan naar de man die jullie zoeken." En hij deed hen naar gaan.
20 En het gebeurde als zij in binnen kwamen, dat zei: "JAHWEH, ontsluit de ogen van deze mannen, opdat zij zullen zien." En JAHWEH ontsloot hun ogen en zij zagen. En aanschouw!, ze waren midden in !
21 En de koning van zei tot toen hij hem zag: "Zal ik neerslaan, zal ik neerslaan, mijn vader?"
22 En hij zei: "Jij slaat niet neer. Sloeg jij die jij krijgsgevangen nam neer met jouw zwaard en met jouw boog? Plaats brood en water voor hun aangezichten en zij zullen eten en zij zullen drinken, en zij zullen naar hun heren gaan."
23 En hij maakte voor hen een diner, een groot diner, en zij aten en zij dronken. En hij zond hen heen en zij gingen naar hun heren. En de benden van gingen niet voort met hun komen in het land van .
24 En het gebeurde daarna dat , koning van , heel zijn legerkamp bijeen riep. En hij ging op en hij belegerde .
25 En er was een grote hongersnood in , en aanschouw!, zij belegerden het tot de kop van een ezel ging voor tachtig zilverstukken en een vierde van de kab*1) zaadbolsters voor vijf zilverstukken.
26 En de koning van passeerde op de muur en een vrouw schreeuwde tot hem, zeggend: "Red ons, mijn heer de koning!"
27 En hij zei: "Als JAHWEH jou niet redt, waarvan zal ik jou redden? Van de dorsvloer of van het wijnvat?"
28 En de koning zei tot haar: "Wat is er met jou?" En zij zei: "Deze vrouw zei tot mij: Geef jouw zoon, dan eten wij hem vandaag en mijn zoon eten wij morgen.
29 En wij kookten mijn zoon en wij aten hem. En ik zei tot haar de andere dag: Geef jouw zoon, dan zullen wij hem eten. En zij verschuilde haar zoon."
30 En het gebeurde als de koning de woorden van de vrouw hoorde, dat hij zijn kleren scheurde en hij passeerde op de muur. En het volk zag, en aanschouw!, het rouwgewaad was op zijn vlees, aan de binnenkant.
31 En hij zei: "Zo zal Elohim met mij doen en zo zal hij toevoegen, indien het hoofd van , zoon van , vandaag op hem staat."
32 En zat in zijn huis en de oudsten zaten met hem. En hij*2) zond iemand van voor zijn aangezicht. Voordat de boodschapper bij hem kwam, zei hij tot de oudsten: "Zien jullie dat hij de zoon van deze moordenaar zendt om mijn hoofd weg te nemen? Ziet, wanneer de boodschapper komt, sluit de deur en jullie verdrukken hem bij de deur. Is het geluid van de voeten van zijn heer niet achter hem?"
33 Terwijl hij nog met hen sprak, aanschouw!, de boodschapper daalde naar hem af en hij zei: "Aanschouw!, dit is het kwaad van JAHWEH. Waarom zal ik nog wachten op JAHWEH?"
1) - Kab - een inhoudsmaat - ongeveer 1,2 liter
2) - Hij - de koning
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Koningen 7
|
|