Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Jeremia
Hoofdstuk 15

Jeremia leefde van ca. 645 tot ca. 587 v.C.

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 En JAHWEH zei tot mij: Al stonden MozesMozes = doen vergeten, getrokken, uit het water halen en SamuëlSamuël = van God gebeden voor Mijn aangezicht, dan nog zou Mijn ziel niet naar dit volk gaan. Zend ze heen van voor Mijn aangezicht en zij zullen uitgaan. 11 En Mozes smeekt voor het aangezicht van JAHWEH, zijn Elohim, en hij zegt: Waarom, JAHWEH, zal Uw boosheid heet zijn tegen Uw volk, dat U uit het land van Egypte bracht, met grote kracht en met standvastige hand?
12 Waarom zullen de Egyptenaren spreken, zeggend: In kwaadheid brengt Hij hen uit om hen te doden in de bergen en om een einde aan hen te maken vanaf de oppervlakte van de grond! Keer terug van de hitte van Uw boosheid en berouw het kwaad van Uw volk.
13 Herinner U Abraham, Isaäk en Israël, Uw dienaren, aan wie U gezworen hebt bij Uzelf. En U spreekt tot hen: Ik zal jullie zaad doen toenemen als sterren van de hemelen. En heel dit land, waarvan Ik sprak, zal Ik geven aan jullie zaad en zij hebben het als lotdeel voor de aion.
14 En JAHWEH berouwt over het kwaad dat Hij sprak aan Zijn volk te doen. (SW)
[Exo. 32:11-14]
5 En Samuël zegt: Brengt heel Israël bijeen in de buurt van Mizaph, dan zal ik voor jullie bidden tot JAHWEH.
6 En zij worden bijeen gebracht in de buurt van Mizaph; en zij putten water en zij gieten het uit voor het aangezicht van JAHWEH. En zij vasten die dag. En zij zeggen daar: Wij zondigden tegen JAHWEH. En Samuël richt de zonen van Israël in
7 En de Filistijnen horen dat de zonen van Israël in de buurt van Mizaph bijeen gebracht zijn en de leiders van de Filistijnen komen op tegen Israël. En de zonen van Israël horen het en zij vrezen voor de aangezichten van de Filistijnen.
8 En de zonen van Israël zeggen tot Samuël: Het moet niet zo zijn dat jij stil bent voor ons en het niet uitschreeuwt tot JAHWEH, onze Elohim, en Hij zal ons redden uit de hand van de Filistijnen.
9 En Samuël neemt een melklam en hij offert het, een opstijgoffer, geheel aan JAHWEH. En Samuël schreeuwt het uit tot JAHWEH over Israël. En JAHWEH antwoordt hem. (SW)
[1Sam. 7:5-9]

2 En het zal zijn dat zij tot jou zeggen: Waarheen zullen wij uitgaan? En jij zegt tot hent: Zo zegt JAHWEH: Die voor de dood zijn naar de dood en die voor het zwaard naar het zwaard en die voor de hongersnood naar de hongersnood en die voor krijgsgevangenschap in krijgsgevangenschap. Indien iemand in gevangenschap leidt, zal hij zelf in gevangenschap gaan. Indien iemand met het zwaard doodt*, zal hij zelf met het zwaard gedood worden*. Hier is de volharding en het geloof van de heiligen. (SW)[Openb. 13:10]
3 En Ik positioneer over hen vier families, zegt JAHWEH met nadruk: het zwaard om te doden en de honden om in stukken te trekken en wat vliegt van de hemelen en het beest van de aarde, om te verslinden en om te ruïneren. Al vasten zij, Ik zal niet luisteren naar hun gejubel en hoewel zij een opstijgoffer offeren en een geschenkoffer brengen, zal Ik het niet van hen aanvaarden; want door het zwaard en door de hongersnood en door de plaag zal Ik een einde aan hen maken. (SW) [Jer. 14:12]
4 En Ik zal hen tot angstbeeld geven aan alle koninkrijken van de aarde, dankzij ManasseManasse = die doet vergeten, zoon van HiskiaHizkia = kracht is JAH, koning van JudaJuda = lof, vanwege wat hij deed in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
5 Want wie zal deernis met jou hebben, JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en wie zal aan jou medeleven betuigen en wie zal zich terugtrekken om te vragen naar jouw welzijn?
6 Jij, jij liet Mij in de steek, zegt JAHWEH met nadruk. Jij ging achterwaarts. Ik zal Mijn hand uitstrekken over jou en Ik zal jou ruïneren. Ik ben vermoeid van spijt hebben.
7 En Ik zal hen wannen met de wanvork in de poorten van het land. Ik zal beroven van kinderen, Ik zal Mijn volk vernietigen. Zij keerden niet terug van hun wegen.
8 Hun weduwen zijn meer aanzienlijk voor Mij dan het zand van de zeeën. Ik zal tegen hen brengen: over een moeder van een uitgekozen jongeman een verwoester in het middaguur. Ik zal op haar plotseling opschrikking en paniek doen vallen.
9 Die de zeven baarde is krachteloos, zij blaast haar ziel uit. Haar zon gaat onder terwijl het nog overdag is. Zij staat beschaamd, zij wordt te schande gemaakt, en hun overblijfsel zal Ik aan het zwaard geven voor het aangezicht van hun vijanden, zegt JAHWEH met nadruk.
10 Wee mij, mijn moeder, dat u mij baarde, een man van twist en een man van ruzie voor heel het land. Ik leende niet uit en zij leenden niet uit aan mij. Allen van hem spreken een vloek over mij uit.
11 JAHWEH zei: Indien Ik jou niet oprecht maak voor het goede! Indien Ik niet voorspraak doe voor jou in een tijd van kwaad en in een tijd van benauwdheid, vanwege de vijand!
12 Zal ijzer ijzer van het noorden vermorzelen en koper?
13 Jouw vermogen en jouw schatten zal Ik tot plundering geven (niet tegen een koopprijs of om al jouw zonden en om al jouw grondgebieden).
14 En Ik zal al jouw vijanden doen passeren naar een land dat jij niet kent. Want vuur zal ontstoken worden in Mijn boosheid over jullie. Het zal gloeiend gehouden worden.
15 U, U weet, JAHWEH. Gedenk mij en merk mij op en wreek mij tegen mijn achtervolgers. Het moet niet zo zijn, in het langzaam zijn van Uw boosheid, dat U mij wegneemt. Weet dat ik vanwege U smaad moet dragen.
16 Uw woorden werden gevonden en ik at ze. En Uw woord werd voor mij tot opgetogenheid en tot vreugde van mijn hart, want Uw Naam werd over mij uitgeroepen, JAHWEH, Elohim van legermachten.
17 Ik zat niet in het overleg van pleziermakers opdat ik vrolijk ben. Vanwege het aangezicht van Uw hand zat ik alleen, want Uw bedreiging vulde mij.
18 Waarom werd mijn pijn bestendig en mijn slag dodelijk? Zij weigert genezen te worden. Waarom bent U voor mij als een falende springbron, als wateren die niet betrouwbaar zijn.
19 Daarom, zo zegt JAHWEH, indien jij terugkeert zal Ik jou doen terugkeren. Jij zal voor Mijn aangezicht staan en indien jij het kostbare doet uitgaan in plaats van het verkwistende, dan zal jij als Mijn mond worden. Zij, zij zullen tot jou terugkeren, maar jij, jij zal niet tot hen terugkeren.
20 En Ik geef jou aan dit volk tot een verdedigde koperen muur. En zij vechten tegen jouw, maar zij zullen tegen jou niet de overhand hebben, want Ik ben met jou om jou te redden en om jou uit te redden, zegt JAHWEH met nadruk.
21 En Ik red jou uit vanaf de hand van de boosaardigen en Ik koop jou vrij vanaf de hand van verschrikkers.

Terug naar de indexpagina
Naar Jeremia 16
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.