|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 "Jullie zijn zonen voor JAHWEH, jullie Elohim. Jullie zullen jezelf niet geselen en jullie zullen geen kaalheid plaatsen tussen jullie ogen voor een dode,
2 want jij bent een heilig volk voor JAHWEH, jouw Elohim, en in jou verkoos JAHWEH om van Hem te zijn, tot een volk, een speciaal bezit boven alle volken die op de oppervlakte van de grond zijn.
3 Jij zal niets eten wat een afschuwelijkheid is.
4 Dit is het beest dat jullie zullen eten: de stier, een stuk kleinvee van schapen en een stuk kleinvee van geiten,
5 het hert, de gazelle en het damhert en de wilde geit en de witte antilope en het bergschaap;
6 en elk ander beest dat de hoef middendoor deelt en het gespletene klieft in twee hoeven en het kauwsel doet opkomen in het beest, dat zullen jullie eten.
7 Echter, dit zullen jullie niet eten van die het kauwsel doen opkomen en van die de hoef, die gespleten is, middendoor delen: de kameel en de haas en het konijn, want zij doen het kauwsel opkomen en zij delen de hoef niet middendoor; zij zijn voor jullie onreinen;
8 en het zwijn, dat de hoef middendoor deelt en niet het kauwsel opbrengt, het is voor jullie onrein; van hun vlees zullen jullie niet eten en hun kadaver zullen jullie niet aanraken.
9 Dit zullen jullie eten van wat in het water is: alles wat vinnen en schubben heeft zullen jullie eten.
10 Maar alles waaraan geen vin en geen schub is zullen jullie niet eten; het is voor jullie onrein.
11 Elke reine vogel zullen jullie eten,
12 maar dit is wat jullie van hen niet eten: de gier en de lammergier en de adelaar,
13 en de wouw en de valk en de kraai, naar zijn soort,
14 en elke raaf naar zijn soort,
15 en de dochter van de struisvogel en de katuil en de zeemeeuw en de havik, naar zijn soort;
16 de steenuil en de oehoe en de ibis,
17 en de pelikaan en de aasgier en de aalscholver,
18 en de ooievaar en de reiger naar hun soort, en de hop en de vleermuis.
19 En al het wemelende dat vliegt, het is voor jullie onrein. Zij worden niet gegeten.
20 Elke reine die vliegt zullen jullie eten.
21 Jullie zullen geen enkel kadaver eten. Jij zal het aan de tijdelijke verblijver geven die in jouw poorten is, en hij eet het of hij verkoopt het aan de uitheemse; want jij bent een heilig volk voor JAHWEH, jouw Elohim. Jij zal het bokje niet koken in de melk van zijn moeder.
22 Jij zal de tiende, ja de tiende geven over heel de opbrengst van jouw zaad, dat het veld jaar na jaar voortbrengt.
23 En jij zal eten voor het aangezicht van JAHWEH, jouw Elohim, in de plaats die Hij zal kiezen om daar Zijn naam te doen verblijven: een tiende van jouw graan, jouw druivensap en jouw helder gemaakte olie en de eerstelingen van jouw grootvee en van jouw kleinvee, zodat jij zal leren JAHWEH, jouw Elohim, alle dagen te vrezen.
24 En wanneer de weg voor jou teveel is, zodat jij niet in staat zal zijn het te dragen, omdat de plaats die JAHWEH, jouw Elohim, koos om daar Zijn naam te plaatsen, voor jou te ver weg is, wanneer JAHWEH, jouw Elohim jou zegent,
25 dan geef jij het in zilver en jij bundelt het zilver in jouw hand en ga jij naar de plaats die JAHWEH, jouw Elohim, zal kiezen.
26 En jij geeft het zilver voor alles waar jouw ziel naar hunkert, van het grootvee, van het kleinvee, van de wijn en van de sterke drank en van alles wat jouw ziel van jou vraagt, en jij eet daar voor het aangezicht van JAHWEH, jouw Elohim, en jij verheugt je, jij en jouw huis.
27 En de et die in jouw poorten is, jij zal hem niet verlaten, want er is voor hem geen portie of lotbezit bij jou.
28 Aan het einde van drie jaren doe jij alle tienden van jouw opbrengst in dat jaar uitgaan en jij laat het achter in jouw poorten.
29 En de et komt (want hij heeft geen portie en lotbezit bij jou) en de tijdelijke verblijver en de wees en de weduwe die in jouw poorten zijn, en zij eten en zij worden verzadigd, zodat JAHWEH, jouw Elohim, jou zal zegenen in alle daad van jouw hand die jij doet."
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 15
|
|