|
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)
1 "En wij wendden ons om en wij gingen de weg op van de . En , de koning van de , ging uit om ons te ontmoeten, hij en heel zijn volk, voor de strijd bij .
2 En JAHWEH zegt tot mij: Het moet niet zo zijn dat jij hem vreest, want Ik geef hem in jouw hand, hem en heel zijn volk en zijn land. En jij, doe met hem zoals je deed met , koning van de Amoriet, die woonde in .
3 En JAHWEH, onze Elohim, geeft , koning van de , met heel zijn volk, in onze hand. En wij slaan hem neer totdat er van hem geen overlevende over bleef.
4 En wij veroverden in die tijd al zijn steden. Er was geen ommuurde stad die wij niet van hen namen; zestig steden, heel het district van , het koninkrijk van in de .
5 Al deze steden waren verdedigd met een verheven muur, dubbele deuren en een vergrendeling. Afgezien van de steden waren op het platteland uitermate veel dorpen.
6 En wij verdoemden hen zoals wij deden met , koning van , elke stad verdoemend, de volwassen mannen, de vrouwen en de peuter.
7 En wij plunderden voor ons elk beest en de buit van de steden.
8 En wij nemen in die tijd het land uit de hand van twee koningen van de Amorieten, die aan de overkant van de waren, van de wadi van tot aan de berg .
9 De Sidoniërs noemen de en de Amorieten noemen hem .
10 Alle steden van het plateau en heel en heel tot aan en , steden van het koninkrijk van in de .
11 Want slechts , koning van de , bleef over van het restant van de . Aanschouw! Zijn rustbed is een rustbed van ijzer. Is die niet in van de zonen van ? Negen ellen*1) is zijn lengte en vier ellen is zijn breedte, naar de el van de mens.
12 En dit land namen wij in die tijd over, vanaf , dat aan de wadi van de is, en de helft van het gebergte van . En zijn steden gaf ik aan de ieten en aan de ieten.
13 En de rest van en heel de , het koninkrijk van , gaf ik aan de helft van de stam van . Heel het district van de , tot heel de , wordt het land van de genoemd.
14 , zoon van , nam heel het district van in, tot aan de grens van de ieten en de ieten en hij noemt ze naar zijn naam: de - nederzettingen van , tot op deze dag.
15 En aan gaf ik .
16 Aan de ieten en aan de ieten gaf ik van tot aan de wadi van (het midden van de wadi tot grens) tot aan de wadi van de , de grens van de zonen van ,
17 en de en de en de grens van , tot aan de Zee van de , de Zoutzee, onderaan de hellingen van de in de richting van de zonsopgang.
18 En ik gaf jullie in die tijd instructie, zeggend: JAHWEH, jullie Elohim, gaf aan jullie dit land om het te pachten. Jullie, de uittrekkenden, zullen oversteken voor de aangezichten van jullie broeders, de zonen van , alle dappere zonen.
19 Maar jullie vrouwen en jullie peuter en jullie veebezit - ik weet dat jullie veel grootvee hebben - zij zullen in jullie steden wonen die ik jullie gaf,
20 totdat JAHWEH jullie broeders rust zal geven, net als jullie, en ook zij het land pachten dat JAHWEH, jullie Elohim, aan hen geeft aan de overkant van de . Dan keert ieder terug naar zijn pachtbezit dat ik aan jullie gaf.
21 En gaf ik in die tijd instructie, zeggend: Jouw ogen zijn het die alles zien wat JAHWEH, jullie Elohim, deed met deze twee koningen. Zo zal JAHWEH doen met alle koninkrijken waardoor jij passeert.
22 En jullie zullen hen niet vrezen, want JAHWEH, jullie Elohim, Hij is Die voor jullie vecht.
23 En ik smeekte tot JAHWEH in die tijd, zeggend:
24 Mijn Heer JAHWEH, U begon Uw dienaar Uw grootheid te doen zien en Uw standvastige hand. Want welke el is er in de hemelen en op de aarde die doet zoals Uw daden en zoals Uw machtmv?
25 Laat mij alstublieft oversteken, dan zal ik het goede land zien dat aan de overkant van de is, dit goede gebergte en de .
26 En JAHWEH ontstak in woede tegen mij vanwege jullie, en Hij luisterde niet naar mij. En JAHWEH zei tot mij: Het is genoeg voor jou! Het moet niet zo zijn dat jij voortgaat verder met Mij over deze zaak te spreken.
27 Ga op naar de top van de en hef jouw ogen op naar het westen en naar het noorden en naar het zuiden en naar het oosten en zie met jouw ogen, want jij zal niet deze oversteken.
28 En geef instructie en bemoedig hem en maak hem resoluut, want hij zal voor het aangezicht van dit volk oversteken. En hij, hij geeft hen het land, dat jij zal zien, als lotbezit.
29 En wij woonden in het ravijn tegenover ."
*1) El. Hebreeuws: "ammah". De lengte van de onderarm, van de elleboog tot aan de top van de middelvinger. Rekenmaat voor de gewone el is 51,4 cm en voor de "heilige el" 55,6 cm.
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 4
|
|