Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Nehemia
Hoofdstuk 12

Het boek Nehemia betreft de periode 445-430 v.Chr.

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 En dezen waren de priesters en de Levieten die met ZerubbabelZerubbabel = spruit van Babel, zoon van SealtiëlSealtiël = ik heb gevraagd aan God, en JeshuaJeshua = JAH redt, opgingen: SerajaSeraja = heerser is Jah, JirmejaJirmeja = verhogen doet Jah, EzraEzra = hulp (is God,
2 AmarjaAmarja = gesproken heeft Jah, MalluchMalluch = koning, ChattusChattus = verzameld,
3 SechanjaSechanja = (inde tempel) Zijn intrek genomen heeft Jah, RechumRechum = barmhartig, MeremotMeremot = (de god) Mot heeft gezegend,
4 IddoIddo = talrijk, GinnetoiGinnetoi = tuinier, AbiaAbia = mijn Vader is Jah,
5 MiaminMiamin = van rechts (de gelukszijde), MaädjaMaädja = sieraad van Jah, BilgaBilga = (Jah) is glans,
6 SemajaSemaja = gehoord heeft Jah, en JojaribJojarib = JAH strijdt (voor), JedajaJedaja = JAH weet,
7 SalluSallu = gewogen, AmokAmok = bekwaam, ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah, JedajaJedaja = JAH weet; dezen waren de hoofden van de priesters en hun broeders in de dagen van JeshuaJeshua = JAH redt.
8 En de Levieten: JeshuaJeshua = JAH redt, BinnuïBinnuï = familie, KadmiëlKadmiël = vooraan gaat God, SerebjaSerebja = nageslacht gaf Jah, JudaJuda = lof, MattanjaMattanja = geschenk van Jah; hij en zijn broeders waren over de toejuichingen.
9 En BakbukjaBakbukja = verwaarlozing van JAHWEH, en UnniUnni = ellendig, hun broeders, waren tegenover hen met wachtlopen.
10 JeshuaJeshua = JAH redt verwekte JojakimJojakim = JAH zal oprichten en JojakimJojakim = JAH zal oprichten verwekte EljasibEljasib = onderschikker terugkeer en EljasibEljasib = onderschikker terugkeer JojadaJojada = JAH kent,
11 en JojadaJojada = JAH kent verwekte JonatanJonatan = JAH heeft gegeven en JonatanJonatan = JAH heeft gegeven verwekte JadduaJaddua = Hij (God) is zeer bekend.
12 En in de dagen van JojakimJojakim = JAH zal oprichten waren priesters, hoofden van de vaders: voor SerajaSeraja = heerser is Jah MerajaMeraja = opstand, voor JirmejaJirmeja = verhogen doet Jah ChananjaChananja = genadig is Jah;
13 voor EzraEzra = hulp (is God MesullamMesullam = vertrouweling (van God); voor AmarjaAmarja = gesproken heeft Jah JochananJochanan = JAH is genadig;
14 voor MelichuMelichu = zijn koning JonatanJonatan = JAH heeft gegeven; voor ShebanjaShebanja = machtig is Jah JozefJozef = JAH heeft toegevoegd;
15 voor CharimCharim = met gespleten neus AdnaAdna = genoegen; voor MerajotMerajot = opstandig ChelkaiChelkai = JAH is mijn aandeel;
16 voor IddoIddo = talrijk ZecharjaZecharja = JAH gedenkt; voor GinnetonGinneton = tuinier MesullamMesullam = vertrouweling (van God);
17 voor AbiaAbia = mijn Vader is Jah ZichriZichri = mijn gedachtenis; voor MinjaminMinjamin = van rechts [...]; voor MoadjaMoadja = sieraad van Jah PiltaiPiltai = bevrijdt heeft Jah;
18 voor BilgaBilga = (Jah) is glans, SammuaSammua = (geboren op) een verhoord (gebed); voor SemajaSemaja = gehoord heeft Jah JonatanJonatan = JAH heeft gegeven;
19 en voor JojaribJojarib = JAH strijdt (voor) MattenaiMattenai = geschenk van Jah; voor JedajaJedaja = JAH weet UzziUzzi = mijn kracht is Jah;
20 voor SallaiSallai = verheven is Jah KallaiKallai = licht is Jah; voor AmokAmok = bekwaam EberEber = metgezel;
21 voor ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah ChasabjaChasabja = JAH houdt rekening met mij; voor JedajaJedaja = JAH weet NetanelNetanel = gegeven heeft God.
22 De Levieten in de dagen van EljasibEljasib = onderschikker terugkeer, JojadaJojada = JAH kent en JochananJochanan = JAH is genadig en JadduaJaddua = Hij (God) is zeer bekend, waren geschreven als hoofden van de vaders; en ook van de priesters, tot aan de regering van DariusDarius = handhaver van het goede, de Pers.
23 De zonen van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk, hoofden van de vaders, die werden geschreven op de boekrol van de woorden van de dagen en tot aan de dagen van JochananJochanan = JAH is genadig, zoon van EljasibElasib = onderschikker terugkeer.
24 En de hoofden van de Levieten: ChasabjaChasabja = JAH houdt rekening met mij, SerebjaSerebja = nageslacht gaf Jah en JeshuaJeshua = JAH redt, zoon van KadmiëlKadmiël = vooraan gaat God, en hun broeders die tegenover hen stonden, om te lofprijzen en om toe te juichen naar de instructie van DavidDavid = lieveling, man van de Elohim, wachtpost overeenstemmend met de wachtpost,
25 MattanjaMattanja = geschenk van Jah en BakbukjaBakbukja = verwaarlozing van Jah, ObadjaObadja = dienaar van Jah, MessullamMesullam = vertrouweling (van God), TalmonTalmon = onderdrukker, AkkubAkkub = bedrieglijk hielden de wacht als poortwachters in de wachtpost in de voorportalen van de poorten.
26 Dezen dienden in de dagen van JojakimJojakim = JAH zal oprichten, zoon van JeshuaJeshua = JAH redt, zoon van JosadakJosadak = JAH is rechtvaardig, en in de dagen van NehemiaNehemia = JAHWEH vertroost, de onderkoning, en EzraEzra = hulp (is God, de priester, de schrijver.
27 En bij de inwijding van de muur van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter zochten de Levieten uit al hun plaatsen om hen naar JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter te brengen, om de inwijding te doen en vreugde en met toejuichingen en met een lied, cimbalen, citers en met harpen.
28 En de zonen van de zangers verzamelden zich uit het omliggende gebied rondom JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en uit de gehuchten van de NetofatietenNetofatieten = mensen uit de stad Netofa - 5 km. zuid-oost van Bethlehem,
29 en van Bet-GilgalBet-Gilgal = huis van de afwenteling en van de velden van GebaGeba = hoogte, heuvel en AzmawetAzmawet = sterk als de dood, want de zangers bouwden voor zichzelf gehuchten rondom JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter.
30 En de priesters en de Levieten reinigden zichzelf en zij reinigden het volk en de poorten en de muur.
31 En ik deed de oversten van JudaJuda = lof op de muur gaan en ik installeerde twee grote toejuichingsgroepen en processies, naar rechts, op de muur, naar de poort van de ashoop.
32 En achter hen ging HosajaHosaja = redding geeft Jah en de helft van de oversten van JudaJuda = lof,
33 en AzarjaAzarja = hulp is Jah, EzraEzra = hulp (is God en MesullamMesullam = vertrouweling (van God),
34 JudaJuda = lof en BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind en SemajaSemaja = gehoord heeft Jah en JirmejaJirmeja = verhogen doet Jah,
35 en van de zonen van de priesters met de trompetten: ZecharjaZecharja = JAH gedenkt, zoon van JonatanJonatan = JAH heeft gegeven, zoon van SemajaSemaja = gehoord heeft Jah, zoon van MattanjaMattanja = geschenk van Jah, zoon van MichaMicha = wie is als Jah?, zoon van ZakkurZakkur = bewaard (in Gods herinnering), zoon van AsafAsaf = (Jah) voegt toe of verzamelt,
36 en zijn broeders SemajaSemaja = gehoord heeft Jah en AzarelAzarel = geholpen heeft God, MilalaiMilalai = gesproken heeft Jah, GilalaiGilalai = afgewenteld heeft Jah, Maäi,Maäi = bewogen is Jah Netanel Netanel = gegeven heeft God en JudaJuda = lof en ChananiChanani = genadig (is Jah) met de instrumenten van het lied van DavidDavid = lieveling, man van de Elohim, en EzraEzra = hulp (is God, de schrijver, voor hun aangezichten.
37 En bij de poort van de bron en tegenover hen gingen zij de trappen op van de stad van DavidDavid = lieveling, bij de opgang naar de muur, vanaf het huis van DavidDavid = lieveling tot aan de Waterpoort in het oosten.
38 En de tweede toejuichingsgroep ging in de tegenovergestelde richting, en ik ging achter hen met de helft van het volk, tot de muur, vanaf de toren van de bakovens tot aan de brede muur,
39 en over de EfraïmEfraïm = dubbele ashoop of Ik zal dubbel vruchtbaar zijn poort en over de Oude poort en over de Vissenpoort en de toren van ChananelChananel = genadig is God en de toren van de honderd en tot aan de poort van het kleinvee. En zij stonden bij de poort van de gevangenis.
40 En de twee toejuichingsgroepen stonden in het huis van de Elohim, net als ik en de helft van de bestuurders met mij,
41 en de priesters EljakimEljakim = God richt op, MaäsejaMaäseja = werk van Jah, MinjaminMinjamin = van rechts, MichaMicha = wie is als Jah?, EljoënaiEljoënai = naar JAH mijn ogen, ZecharjaZecharja = JAH gedenkt, ChananjaChananja = genadig is Jah, met de trompetten,
42 en MaäsejaMaäseja = werk van Jah en SemajaSemaja = gehoord heeft Jah en EleazerEleazer = God is hulp en UzziUzzi = mijn kracht is Jah en JochananJochanan = JAH is genadig en MalkiaMalkia = mijn koning is Jah en ElamElam = voor de aion en EzerEzer = hulp. En de zangers lieten zich horen, met JizrachjaJizrachja = JAH bestraalt, de opziener.
43 En zij offerden in die dag grote slachtoffers en zij verheugden zich, want de Elohim deed hen verheugen met grote vreugde; en ook de vrouwen en de kinderen verheugden zich. En de vreugde in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter werd vanaf verre gehoord.
44 En in die dag werden gemonsterd over de ruimten voor de schatkamers, voor de hefoffers, voor de eerstelingen en voor de tienden, om daarin van de velden van de steden de toegewezen porties van de wet voor de priesters en de Levieten te vergaren, want JudaJuda = lof's vreugde was over de priesters en vanwege de Levieten, die daar stonden.
45 En zij onderhielden de opdracht van hun Elohim en de opdracht van de reiniging, net als de zangers en de poortwachters, naar de instructie van DavidDavid = lieveling en Salomo, zijn zoon. Volgens deze waren de lotverdelingen van de poortwachters, naar de hoofden van de leiders, opdrachten die overeenkomen met hun broeders, om te dienen in het huis van JAHWEH. (SW) [1Kron. 26:12]
46 Want in de dagen van DavidDavid = lieveling en AsafAsaf = verzamelaar , van vroeger, waren er hoofden van de zangers en een lied van lofprijzing en het toejuichen tot Elohim.
47 En in de dagen van ZerubbabelZerubbabel = spruit van Babel en in de dagen van NehemiaNehemia = JAHWEH vertroost gaf heel IsraëlIsraël = strijder van God de toegewezen porties van de zangers en de poortwachters, een zaak van dag na dag, en zij heiligden wat voor de Levieten was. En de Levieten heiligden voor de zonen van AäronAäron = lichtbrenger.

Terug naar de indexpagina
Naar Nehemia 13
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinde zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.