Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Nehemia
Hoofdstuk 2

Het boek Nehemia betreft de periode 445-430 v.Chr.

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam, dan ziet u de betekenis)


1 En het gebeurde in de maand NisanNisan = eerste maan (de eerste maand van het Joodse religieuze jaar), in het twintigste jaar van ArtachsastaArtachsasta = die een koninkrijk van Arta, gerechtigheid, heeft, de koning, dat er wijn voor zijn aangezicht stond. En ik hief de wijn op en ik gaf aan de koning. En ik was nooit bekommerd voor zijn aangezicht.
2 En de koning zei tot mij: "Om welke reden is jouw aangezicht bekommerd, terwijl je niet onwel bent? Dit is niet anders dan bekommerdheid van hart." En ik vreesde uitermate.
3 En ik zei tot de koning: "De koning zal leven voor de aion! Om welke reden zal mijn aangezicht niet bekommerd zijn, als de stad, het huis van de graven van mijn vaders, woest ligt en haar poorten verteerd zijn door vuur." 8 En in de vijfde maand, in de zevende van de maand (dat is het negentiende jaar van Nebukadnessar, koning van Babylon), kwam Nebuzaradan, het hoofd van de beulen, dienaar van de koning van Babylon, naar Jeruzalem.
9 En hij verbrandt het huis van JAHWEH en het huis van de koning en alle huizen van Jeruzalem en alle huizen van de groten verbrandde hij met vuur.
10 En de muren van Jeruzalem, rondom, brak men af, heel het leger van de Chaldeeën, met het hoofd van de beulen. (SW)
[2Kon. 25:8-10]

4 En de koning zei tot mij: "Wat is dit dat je zoekt?" En ik bad tot de Elohim van de hemelen.
5 En ik zei tot de koning: "Indien het goed schijnt voor de koning en indien uw dienaar goed is voor uw aangezicht, dat u mij naar JudaJuda = lof zendt, naar de stad van de graven van mijn vaders, dan zal ik haar herbouwen."
6 En de koning zei tot mij (en de gemalin die naast hem zat): "Tot wanneer zal jouw reis zijn en wanneer keer jij terug?" En het was goed voor het aangezicht van de koning en hij zond mij, want ik gaf hem de vastgestelde tijd.
7 En ik zei tot de koning: "Indien het goed is voor de koning, zullen zij mij officiële brieven geven voor de gouverneurs van de overkant van de rivier, zodat zij mij doen passeren, totdat ik in Juda kom;
8 en een officiële brief aan AsafAsaf = (Jah)voegt toe of verzamelt, bewaker van het park van de koning, dat hij mij hout zal geven om dakspanten te leggen in de poorten van het kasteel, dat bij het huis was, en voor de muur van de stad, en voor het huis waarin ik zal komen te wonen." En de koning gaf ze aan mij omdat de goede hand van mijn Elohim op mij was.
9 En ik kwam bij de gouverneurs aan de overkant van de rivier en ik gaf hen de officiële brieven van de koning. En de koning zond met mij oversten van de strijdmacht en ruiters.
10 En SanballatSanballat = (de maangod) Sin geeft leven, de Choroniet, en TobiaTobia = goed is Jah, de dienaar, de Ammoniet, hoorden het en het was voor hen een groot kwaad dat een mens kwam om het goede te zoeken voor de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God.
11 En ik kwam in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter en ik was daar drie dagen.
12 En ik stond op in de nacht, en weinig mannen met mij, en ik vertelde aan geen mens wat mijn Elohim mij in mijn hart gaf om voor JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter te doen. En er was geen beest bij mij, behalve alleen het beest waarop ik reed.
13 En ik ging bij nacht uit door de Ravijnpoort, in de richting van de Bron van de slang en naar de poort van de ashoop. En ik maakte een overzicht van de muren van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter, waarin een bres geslagen was. En haar poorten waren verteerd door vuur.
14 En ik passeerde naar de poort van de bron en naar het reservoir van de koning, maar er was geen plaats voor het beest onder mij om te passeren.
15 En ik ging op in de nacht in de wadi en ik maakte een overzicht van de muur. En ik keerde terug en ik kwam in de Ravijnpoort. En ik keerde terug.
16 En de bestuurders wisten niet waarheen ik ging en wat ik deed, want ik vertelde het tot dan toe niet aan de Judeeërs en aan de priesters en de notabelen en aan de bestuurders en aan de rest van die het werk doen.
17 En ik zei tot hen: "Jullie zien het kwaad waarin wij zijn, dat JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter woest ligt en dat haar poorten vernield zijn door vuur. Gaat! Dan zullen wij de muur van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter herbouwen en wij zullen niet nog smaad ontvangen."
18 En ik vertelde hen van de hand van mijn Elohim, dat die goed over mij was, en ook de woorden van de koning die hij tot mij zei. En zij zeiden: "Wij zullen opstaan en wij bouwen." En zij versterkten hun handen voor het goede.
19 En SanballatSanballat = (de maangod) Sin geeft leven, de Choroniet, en TobiaTobia = goed is Jah, de dienaar, de Ammoniet, en GesemGesem = (geboren in de) regen (-tijd), de Arabier, horen het en zij hoonlachten naar ons, en zij zeiden: "Wat is deze zaak die jullie doen? Jullie komen in opstand tegen de koning?"
20 En ik beantwoordde hen met dit woord en ik zei tot hen: "De Elohim van de hemelen, Hij zal ons voorspoed geven, en wij, Zijn dienaren, wij zullen opstaan en wij bouwen. En voor jullie is er geen portie of gerechtvaardigde claim of herinnering in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter."

Terug naar de indexpagina
Naar Nehemia 3
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.