Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven
tussen 593 en 565 voor Christus,
tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.

Hoofdstuk 40

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 In het vijf en twintigste jaar van onze deportatie, in het begin van het jaar, in de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad werd neergeslagen, in dezelfde dag, was de hand van JAHWEH op mij en Hij bracht mij daarheen.
2 In verschijningen van Elohim bracht Hij mij naar het land van IsraëlIsraël = strijder van God en Hij deed mij stoppen op een uitermate verheven berg. En daarop was iets als een stedelijk gebouw, in het zuiden. En hij draagt* mij weg, in geest, op een grote en hoge berg, en hij toont* mij de heilige °stad Jeruzalem, neerdalend uit de hemel van °God, (SW)[Openb. 21:10]
3 En Hij bracht mij daarheen en aanschouw, een man; zijn verschijning was als de verschijning van koper en een snoer van vlas was in zijn hand en een riet van de maat; en hij stond in de poort. En er werd mij iets gegeven als een stok, zeggende: Sta op en meet* de tempel van °God en het altaar en die in haar aanbidden (SW)[Openb. 11:1]
4 En de man sprak tot mij: Zoon van de mens, zie met jouw ogen en hoor met jouw oren en plaats jouw hart op alles wat ik jou zal tonen. Want teneinde jou te tonen ben jij hierheen gebracht. Vertel alles wat je ziet aan het huis van IsraëlIsraël = strijder van God.
5 En aanschouw, er was een muur, buiten het huis, rondom, rondom, en in de hand van de man was een riet van de maat, zes ellen (van een el en een handbreedte). En hij mat de breedte van het bouwwerk: één riet, en de hoogte: één riet. En hij bouwt de binnenste hof, drie rijen van gehouwen stenen en een rij balken van ceders. (SW) [1Kon. 6:36]
6 En hij kwam tot de poort die voor zijn aangezicht was, op de weg naar het oosten, en hij ging zijn treden op en hij mat de drempel van de poort: één riet+/- 350 cm breed, en een andere drempel: één riet breed.
7 En het wachtersvertrek was één riet in lengte en één riet in breedte, en tussen de wachtersvertrekken: vijf ellen. En de drempel van de poort naast de gewelfde voorhal van de poort aan de binnenzijde: één riet.
8 En hij mat de gewelfde voorhal van de poort aan de binnenzijde: één riet.
9 En hij mat de gewelfde voorhal van de poort: acht ellen, en zijn pilaren: twee ellen; en de gewelfde galerij van de poort aan de binnenzijde.
10 En de wachtersvertrekken van de poort aan de weg van het oosten, drie van hier en drie van daar, één maat was er voor drie van hen en één maat was er voor de pilaren, van hier en van daar.
11 En hij mat de breedte van het portaal van de poort: tien ellen; de lengte van de poort was dertien ellen.
12 En de grensafbakening voor het aangezicht van de wachtersvertrekken was één el en één el grensafbakening hier. En het wachtersvertrek was zes ellen van hier en zes ellen van daar.
13 En hij mat de poort, vanaf het dak van het ene wachtersvertrek tot het dak van een ander: vijf en twintig ellen breed, portaal tegenover portaal.
14 En hij deed de pilaren: zestig ellen en naar de pilaar van de hof, de poort, rondom, rondom.
15 En van de voorzijde van de poort van de aankomst tot aan de voorzijde van de gewelfde voorhal van de binnenste poort: vijftig ellen.
16 En er waren taps toelopende ramen voor de wachtersvertrekken en tot aan hun pilaren aan de binnenzijde van de poort, rondom, rondom, en zo ook voor de gewelfde voorhallen; en ramen, rondom, rondom, aan de binnenzijde. En op de pilaren waren palmbomen.
17 En hij bracht mij naar de buitenste hof, en aanschouw!, er waren vertrekken en plaveisel gemaakt voor de hof, rondom, rondom, dertig vertrekken op het plaveisel.
18 En het plaveisel was tot de flank van de poorten, overeenstemmend met de lengte van de poorten (het plaveisel van het onderste niveau).
19 En hij mat de breedte van voor de poort van het onderste niveau tot voor de binnenste hof (van buiten): honderd ellen, naar het oosten en naar het noorden.
20 En van de poort die uitziet op de weg van het noorden, voor de buitenste hof, mat hij zijn lengte en zijn breedte.
21 En zijn wachtersvertrekken, drie van hier en drie van daar, en zijn pilaren en zijn gewelfde voorhallen waren zoals de afmeting van de eerste poort: vijftig ellen was zijn lengte en zijn breedte vijf en twintig, naar de el.
22 En zijn ramen en zijn gewelfde voorhallen en zijn palmbomen hadden als afmeting de poort die uitziet op de weg van het oosten; en in zeven treden klimmen zij er naar op. En de gewelfde voorhallen zijn vóór hen.
23 En er was een poort voor de binnenste hof aan de voorkant van de poort naar het noorden en naar het oosten. En hij mat van poort tot poort: honderd ellen.
24 En hij deed mij de weg van het zuiden gaan, en aanschouw, er was een poort van de weg naar het zuiden. En hij mat zijn pilaren en zijn gewelfde voorhallen volgens deze maten.
25 En hij had ramen en gewelfde voorhallen, rondom, rondom, zoals deze ramen, vijftig ellen in lengte en vijf en twintig ellen in breedte.
26 En er waren zeven treden voor zijn opgangen en zijn gewelfde voorhallen waren vóór hen, en hij had palmbomen, één van hier en één van daar, op zijn pilaren.
27 En er was een poort voor de binnenste hof op de weg van het zuiden. En hij mat van poort tot poort op de weg van het zuiden: honderd ellen.
28 En hij bracht mij naar de binnenste hof in de poort van het zuiden en hij mat de zuidpoort volgens deze afmetingen.
29 En zijn wachtersvertrekken en zijn pilaren en zijn gewelfde galerijen waren naar deze maten. En zijn vensters en zijn gewelfde voorhallen waren rondom, rondom, vijftig ellen in lengte en vijftig ellen in breedte.
30 En er waren gewelfde voorhallen, rondom, rondom, vijf en twintig ellen in lengte en vijf ellen in breedte.
31 En zijn gewelfde voorhal was voor de buitenste hof en er waren palmbomen op zijn pilaren en acht treden voor zijn opgangen.
32 En hij bracht mij naar de binnenste hof van de weg van het oosten en hij mat de poort volgens deze afmetingen.
33 En zijn wachtersvertrekken en zijn pilaren en zijn gewelfde voorhallen waren volgens deze afmetingen en zijn ramen en zijn gewelfde voorhallen waren rondom, rondom, vijftig ellen in lengte en vijf en twintig ellen in breedte.
34 En zijn gewelfde voorhallen waren voor de buitenste hof en er waren palmbomen op zijn pilaren, van hier tot daar, en er waren acht treden voor zijn opgangen.
35 En hij bracht mij naar de poort van het noorden en hij mat volgens deze afmetingen,
36 zijn wachtersvertrekken en zijn pilaren en zijn gewelfde voorhallen en zijn ramen, rondom, rondom, vijftig ellen in lengte en vijf en twintig ellen in breedte.
37 En zijn pilaren waren voor de buitenste hof en er waren palmbomen op zijn pilaren, van hier tot daar, en er waren acht treden voor zijn opgangen.
38 En er was een vertrek en haar opening was in de pilaren van de poorten. Daar spoelen zij het opstijgoffer uit.
39 En in de gewelfde voorhal van de poort waren twee tafels hier en twee tafels daar, om op hen het opstijgoffer en het zonde-offer en het schuldoffer te slachten.
40 En op de flank, aan de buitenzijde, wanneer men opgaat naar het portaal van de poort naar het noorden, waren twee tafels; en op de andere flank, die van de gewelfde voorhal van de poort, twee tafels.
41 Vier tafels hier en vier tafels daar, aan de flank van de poort, acht tafels. Op hen slachtten zij.
42 En vier tafels van het opstijgoffer waren stenen van bijgewerkte steen, anderhalve el in lengte en anderhalve el in breedte, en de hoogte was één el. Op hen liet men de instrumenten achter waarmee zij het opstijgoffer en het opstijgoffer slachtten.
43 En de haardstenen waren één handbreedte, bereid aan de binnenkant, rondom, rondom. En op de tafels was het vlees van het naderingsgeschenk.
44 En aan de buitenzijde van de binnenste poort waren de vertrekken van de zangers in de binnenste hof, die aan de flank van de poort van het noorden zijn en hun aangezichten zijn naar de weg van het zuiden, één naar de flank van de poort van het oosten, ziende op de weg van het noorden.
45 En hij sprak tot mij: Dit is het vertrek dat uitziet op de weg naar het zuiden, voor de priesters die de opdracht van het huis onderhouden.
46 En het vertrek dat uitziet op de weg van het noorden is voor de priesters die de opdracht van het altaar onderhouden; zij zijn de zonen van SadokSadok = rechtvaardig, van de zonen van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk, die naderen tot JAHWEH, om Hem te dienen.
47 En hij mat de hof: de lengte was honderd ellen en de breedte was honderd ellen, vierkant; en het altaar was vóór het huis.
48 En hij bracht mij naar de gewelfde voorhal van het huis en hij mat de pilaar van de gewelfde voorhal: vijf ellen van hier en vijf ellen van daar; en de breedte van de poort was drie ellen van hier en drie ellen van daar.
49 De lengte van de gewelfde voorhal was twintig ellen en de breedte elf ellen. En men gaat er naar op via de treden. En er waren kolommen bij de pilaren, één van hier en één van daar.

Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 41
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.