Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Ezechiël
Het boek Ezechiël is waarschijnlijk geschreven
tussen 593 en 565 voor Christus,
tijdens de Babylonische ballingschap van de Joden.

Hoofdstuk 9

   
(Ga met de muis op een versverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een groene naam dan ziet u de betekenis)


1 En Hij roept met een grote stem in mijn oren, zeggend: De opzichters van de stad naderen en elk heeft een wapen van verdelging in zijn hand.
2 En aanschouw, zes mannen komen van de weg van de bovenste poort, die gekeerd is naar het noorden, en elk had een wapen van stuk slaan in zijn hand. En één man in hun midden was gekleed in linnen en de schrijfkoker van de schrijver was om zijn taille. En zij kwamen en zij stonden naast het koperen altaar.
3 En de heerlijkheid van de Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God werd opgenomen vanaf de cherub, waarop hij was, naar de dorpel van het huis. En Hij riep tot de man die gekleed was in het linnen, die de schrijfkoker van de schrijver om zijn taille had,
4 en JAHWEH zei tot hem: Passeer door het midden van de stad, door het midden van JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter, en markeer een merkteken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en kreunen over alle afschuwelijkheden die in haar midden gedaan worden. zeggende: Jullie zullen niet het land, noch de zee, noch de bomen beschadigen*, totdat wij de slaven van onze °God aan hun °voorhoofden verzegeld* zullen hebben (SW)[Openb. 7:3]
5 En tot deze zes zei Hij in mijn oren: Passeert achter hem in de stad en slaat neer! Het moet niet zo zijn dat jullie ogen medelijden zullen hebben en het moet niet zo zijn dat jullie ontzien!
6 De oude man, de uitgekozen jongeman en de maagd en de peuter en de vrouwen zullen jullie doden, tot verderf, maar tot ieder die het merkteken op zich heeft, het moet niet zo zijn dat jullie dichtbij komen. En jullie zullen beginnen vanaf Mijn heiligdom. En zij begonnen met de mannen, de oudsten die voor het aangezicht van het huis waren.
7 En Hij zei tot hen: Verontreinigt het huis en vult de hoven met gesneuvelden. Gaat uit! En zij gingen uit en zij sloegen neer in de stad.
8 En het gebeurde terwijl zij hen neersloegen, dat ik overbleef. En ik viel op mijn aangezicht en ik schreeuwde het uit. En ik zei: Ach, mijn Heer JAHWEH, richt U heel het overblijfsel van IsraëlIsraël = strijder van God te gronde bij het uitgieten van Uw woede over JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredestichter?
9 En Hij zei tot mij: De verdorvenheid van het huis van IsraëlIsraël = strijder van God en JudaJuda = lof is uitermate, uitermate groot, en het land werd gevuld met bloedvergieten en de stad is vol van die uitvluchten zoeken, want zij zeggen: JAHWEH verliet het land en JAHWEH ziet niet!
10 En ook Ik, Mijn oog zal geen medelijden hebben en Ik zal geen deernis hebben. Ik breng hun weg op hun hoofd.
11 En aanschouw, de man die gekleed was in linnen, die de schrijfkoker om zijn taille had, brengt een woord terug, zeggend: Ik deed naar alles wat U mij als instructie gaf.

Terug naar de indexpagina
Naar Ezechiël 10
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.