Dit is een eigen SchriftWoord vertaling van
Richteren
Hoofdstuk 11

   
(Ga met de muis op een naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de betekenis of tekst)

1 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder), de GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenisiet, was een machtig man van dapperheid, en hij is zoon van een vrouw, een prostituee. En GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis verwekte JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder). En wat zal ik nog zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jeftha, David, alsook over Samuel en de profeten, (SW)[Hebr. 11:32]
2 En de vrouw van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis baarde voor hem zonen, en de zonen van de vrouw groeiden op en zij verdreven JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) en zij zeiden tot hem: "Jij zal geen lotbezit hebben in het huis van onze vader, want jij bent de zoon van een andere vrouw."
3 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) rende weg van de aangezichten van zijn broeders en hij woonde in het land van TobTob (of tov) = goed. En zij raapten mannen, leeghoofdigen, bijeen bij JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) en zij gingen met hem uit.
4 En het gebeurde na dagen, dat de zonen van AmmonAmmon = van een stam vochten met IsraëlIsraël = strijder van God.
5 En het gebeurde als de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God met AmmonAmmon = van een stam vochten, dat de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis gingen om JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) uit het land van TobTob (of tov) = goed te nemen.
6 En zij zeiden tot JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder): "Ga en wees voor ons tot aanvoerder en wij zullen vechten tegen de zonen van AmmonAmmon = van een stam."
7 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) zei tot de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis: "Hebben jullie mij niet gehaat? En verdreven jullie mij niet uit het huis van mijn vader? En om welke reden komen jullie nu tot mij? Omdat jullie benauwd zijn?"
8 En de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis zeiden tot JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder): "Daarom keerden wij nu terug tot u. Ga met ons en vecht tegen de zonen van AmmonAmmon = van een stam, en u bent voor ons tot hoofd voor alle inwoners van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis."
9 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) zei tot de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis: "Indien jullie mij terugbrengen om te vechten tegen de zonen van AmmonAmmon = van een stam en JAHWEH geeft hen voor mijn aangezicht, dan zal ik voor jullie tot hoofd zijn!"
10 En de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis zeiden tot JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder): "JAHWEH, Hij zal de horende zijn tussen ons, indien wij niet zo doen naar uw woord."
11 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) ging met de oudsten van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis mee en het volk plaatste hem over hen als hoofd en als aanvoerder, en JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) sprak al zijn woorden voor het aangezicht van JAHWEH, in MispaMispa = wacht- en uitkijktoren.
12 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) zond boodschappers naar de koning van de zonen van AmmonAmmon = van een stam, zeggend: "Wat is er met mij en met u, dat u tot mij komt om te vechten in mijn land?"
13 En de koning van de zonen van AmmonAmmon = van een stam zei tot de boodschappers van JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder): "Omdat IsraëlIsraël = strijder van God mijn land nam bij zijn opgaan vanuit EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn), vanaf ArnonArnon - met laurier (aan de oevers) tot aan de JabbokJabbok = uitstromen, strijden en tot aan de JordaanJordaan = de afdalende. En nu, doe hen terugkeren in vrede."
14 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) ging opnieuw voort en hij zond boodschappers naar de koning van de zonen van AmmonAmmon = van een stam,
15 en men zei tot hem: "Zo zegt JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder): IsraëlIsraël = strijder van God nam niet het land van MoabMoab = (afstammend van de) vader en het land van de zonen van AmmonAmmon = van een stam,
16 want bij hun opgaan vanuit EgypteEgypte = (egyptisch) huis van (de god) Ptah - (koptisch) het zwarte land (tov. de witte woestijn) ging IsraëlIsraël = strijder van God in de wildernis, tot aan de Zee van Rietgras, en men kwam in de richting van KadesKades = heilig, gewijd.
17 En IsraëlIsraël = strijder van God zond boodschappers naar de koning van EdomEdom = rood, zeggend: Laat mij alstublieft passeren door uw land. En de koning van EdomEdom = rood luisterde niet. En hij zond ook naar de koning van MoabMoab = (afstammend van de) vader en hij was niet gewillig. En IsraëlIsraël = strijder van God zat in KadesKades = heilig, gewijd. 14 En Mozes zendt boodschappers vanuit Kades naar de koning van Edom. Zo zegt uw broeder Israël: U, u kent alle vermoeidheid die ons vindt.
15 En onze vaders daalden af naar Egypte en wij verblijven vele dagen in Egypte, en de Egyptenaren doen ons en onze vaders kwaad.
16 En wij schreeuwen naar JAHWEH en Hij hoort onze stem. En hij zendt een boodschapper en Hij brengt ons uit Egypte. En zie!, wij zijn in Kades, een stad aan uw uiterste grens.
17 Laat ons alstublieft voorbij gaan door uw land. Wij zullen niet door het veld gaan en door de wijngaard; wij zullen geen water uit de bron drinken. Wij zullen op de weg van de koning gaan. Wij zullen niet afbuigen, rechts en links, totdat wij uw grens passeren. (SW)
[Num. 20:14-21]

18 En men ging de wildernis in en men ging om het land van EdomEdom = rood heen en het land van MoabMoab = (afstammend van de) vader, en men kwam vanaf de opgang van de zon bij het land van MoabMoab = (afstammend van de) vader. En zij legerden zich aan de overkant van de ArnonArnon - met laurier (aan de oevers); en zij kwamen niet in het grondgebied van MoabMoab = (afstammend van de) vader, want de ArnonArnon - met laurier (aan de oevers) is de grens van MoabMoab = (afstammend van de) vader. En zij reizen van het gebergte Hor via de weg van de Zee van het zeegras, om zo om het land Edom heen te gaan. En de ziel van het volk is onderweg ongeduldig (SW)[Num. 21:4]
19 En IsraëlIsraël = strijder van God zond boodschappers naar SichonSichon = krijger, koning van de Amoriet, koning van ChesbonChesbon = sterkte En IsraëlIsraël = strijder van God zei tot hem: Laat ons alstublieft door uw land passeren, tot aan mijn plaats. 21 En Israël zendt boodschappers naar Sichon, koning van de Amorieten, zeggend:
22 Ik zal doorgaan door jouw land. Wij zullen niet afwijken in het veld en in de wijngaard. Wij zullen geen water uit de bron drinken. Via de weg van de koning zullen wij gaan, totdat wij uw grens passeren.
23 En Sichon staat Israël niet toe zijn grens te passeren. En Sichon brengt heel zijn volk bijeen en hij trekt uit om Israël te ontmoeten in de wildernis. En hij komt in de buurt van Jahaz en hij vecht tegen Israël.
24 En Israël slaat hem met de rand van het zwaard en neemt zijn land in bezit, van de Arnon tot zover als de Jabbok, tot zover als de zonen van Ammon, want de grens van de zonen van Ammon is sterk. (SW)
[Num. 21:21-24]

20 En SichonSichon = krijger geloofde IsraëlIsraël = strijder van God niet om door zijn grondgebied te passeren. En SichonSichon = krijger verzamelde heel zijn volk en zij legerden zich in JahasJahas = vertrapt en hij vocht met IsraëlIsraël = strijder van God.
21 En JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, gaf SichonSichon = krijger en heel zijn volk in de hand van IsraëlIsraël = strijder van God en zij slaan hen neer. En IsraëlIsraël = strijder van God nam heel het land over van de Amorieten die in dat land woonden.
22 En zij namen al het grondgebied van de Amorieten over, vanaf de ArnonArnon - met laurier (aan de oevers) tot aan de JabbokJabbok = uitstromen, strijden en vanaf de wildernis tot aan de JordaanJordaan = de afdalende.
23 En nu, JAHWEH, Elohim van IsraëlIsraël = strijder van God, verdreef de Amorieten van voor het aangezicht van Zijn volk IsraëlIsraël = strijder van God, en u wil het pachten?
24 Is wat KemosKemos - onderwerper, uw elohim, u deed overnemen, niet wat u zal pachten? En al waarvan JAHWEH, onze Elohim, verdreef van voor onze aangezichten, dat zullen wij pachten.
25 En nu, bent u beter, ja beter dan BalakBalak = (God heeft) verwoest, zoon van SipporSippor = vogel, koning van MoabMoab = (afstammend van de) vader? Twistte hij een twist met IsraëlIsraël = strijder van God of vocht hij ooit met hen? 2 En Balak, zoon van Zippor, ziet alles wat Israël deed tegen de Amoriet.
3 En Moab was buitengewoon huiverig voor het aangezicht van het volk, want het was met velen. En Moab raakte geïrriteerd door het zien van de zonen van Israël.
4 En Moab zegt tot de ouden van Midian: Nu zal de verzameling alles rondom oplikken, zoals de stier het groen van het veld oplikt. En Balak, zoon van Zippor, was koning van Moab in die tijd.
5 En hij zendt boodschappers naar Bileam, zoon van Beor, in de buurt van Pethor, wat op de stroom van het land van zijn volk is, hem roepend, zeggend: Zie! een volk trok op uit Egypte. Zie! het bedekt het oog van het land en het verblijft voor mij.
6 En ga nu, alstublieft, en vervloek voor mij dit volk, want het is sterker dan mij. Misschien zal ik in staat zijn hem te verslaan en zal ik hem verdrijven uit het land. Want ik weet dat wie jij zegent, die wordt gezegend en wie jij vervloekt, die wordt vervloekt. (SW)
[Num. 22:2-6]

26 Tijdens het wonen van IsraëlIsraël = strijder van God in ChesbonChesbon = berekening en in haar randgebieden, en in AroërAroër = ruïne en in haar randgebieden, en in alle steden die op de kanten van de ArnonArnon - met laurier (aan de oevers) zijn, driehonderd jaren, wat was de reden dat u hen niet redde in die tijd?
27 En ik, ik zondigde niet tegen u en u doet het kwade tegen mij, door tegen mij te vechten. JAHWEH, de Rechter, Hij zal vandaag recht spreken tussen de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God en tussen de zonen van AmmonAmmon = van een stam."
28 En de koning van de zonen van AmmonAmmon = van een stam luisterde niet naar de woorden van JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder), die hij tot hem zond.
29 En de geest van JAHWEH is op JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) en hij passeerde GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis en ManasseManasse = die doet vergeten en hij passeerde MispaMispa = wacht- en uitkijktoren van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis. En vanaf MispaMipa = wacht- en uitkijktoren van GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenis passeerde hij de zonen van AmmonAmmon = van een stam.
30 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) beloofde plechtig een plechtige belofte aan JAHWEH en hij zei: "Indien u de zonen van AmmonAmmon = van een stam in mijn hand geeft, ja geeft,
31 dan gebeurt het dat wie uitgaat uit de deuren van mijn huis om mij te ontmoeten, bij mijn in vrede terugkeren van de zonen van AmmonAmmon = van een stam, voor JAHWEH zal zijn; en ik doe het opgaan als een opstijgoffer."
32 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) passeerde de zonen van AmmonAmmon = van een stam om tegen hen te vechten, en JAHWEH gaf hen in zijn hand.
33 En hij sloeg hen neer vanaf AroërAroër = ruïne en tot men komt in MinnitMinnit = aandeel, twintig steden, en tot zo aan Abel-KeramimAbel-Keramim = vlakte van de wijngaarden, een uitermate grote slag. En de zonen van AmmonAmmon = van een stam zijn onderdanig voor het aangezicht van de zonen van IsraëlIsraël = strijder van God.
34 En JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder) kwam in MispaMispa = wacht- en uitkijktoren, naar zijn huis, en aanschouw!, zijn dochter gaat uit om hem te ontmoeten met tamboerijnen en met reidansen, maar zij is enig kind en buiten haar heeft hij geen zoon of dochter.
35 En het gebeurde toen hij haar zag, dat hij zijn kleren scheurde en hij zei: "Ach, mijn dochter, jij doet mij neerbuigen, ja neerbuigen en jij kwam onder hen die mij moeilijkheden veroorzaken. En ik opende mijn mond wijd voor JAHWEH en ik kan er niets van terugnemen."
36 En zij zei tot hem: "Mijn vader, u opende uw mond voor JAHWEH? Doe met mij zoals het uit uw mond uitging, in die zin dat JAHWEH voor u wraak nam op uw vijanden, op de zonen van AmmonAmmon = van een stam."
37 En zij zei tot haar vader: "Met mij zal deze zaak gedaan worden. Onthoud u twee maanden van mij, en ik zal gaan en ik daal af van de bergen en ik zal huilen over mijn maagdelijkheidmv, ik en mijn vertrouwelingen."
38 En hij zei: "Ga!" En hij stuurde haar heen, twee maanden. En zij ging, zij en haar vertrouwelingen, en zij huilde op de bergen over haar maagdelijkheid.
39 En het gebeurde aan het einde van de twee maanden, dat zij terugkeerde naar haar vader en hij aan haar zijn plechtige belofte doet die hij plechtig beloofde. En zij kende geen man. En het werd een statuut in IsraëlIsraël = strijder van God,
40 dat van tijd tot tijd de dochters van IsraëlIsraël = strijder van God gaan om uit te bazuinen tot de dochter van JeftaJefta = JAH opent (de baarmoeder), de GileadGilead = oneffen terrein, of: steenhoop der getuigenisiet, vier dagen in het jaar.

Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 12
   


© www.schriftwoord.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.